Actief / Passief

Actief of Passief ?
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Actief of Passief ?

Slide 1 - Slide

Actief = Het onderwerp doet iets
Passief = Er wordt iets met het onderwerp gedaan

Slide 2 - Slide

Actief/Passief Präsens
Aktiv: De Appel wordt op de bank van Sanne gegeten.
  

Passiv: Op de bank wordt de appel door Sanne gegeten.


Subjekt, Objekt, Prädikat 


Slide 3 - Slide

Het meisje wordt gekust.
A
Actief
B
Passief

Slide 4 - Quiz

Ik loop naar school.
A
Actief
B
Passief

Slide 5 - Quiz


De president werd door twee jongens geïnterviewd.
A
Actief
B
Passief

Slide 6 - Quiz

De wedstrijd is gewonnen.
A
Actief
B
Passief

Slide 7 - Quiz


Er is gisteren bij ons ingebroken.
A
Actief
B
Passief

Slide 8 - Quiz

Wij hebben een taart gebakken.
A
Actief
B
Passief

Slide 9 - Quiz


Wanneer gebruik je een passieve zin?

Slide 10 - Open question

Oefenen
1. De hond loopt buiten in de tuin.
2. De moeder helpt met het huiswerk.
3. De vader werkt met de zoon thuis.
4. De vrouwen rijden met de Auto naar Amsterdam.
5. De mensen eten op werk een taart.
6. De kinderen spelen buiten.
7. De vader kookt een soep voor de familie.

Slide 11 - Slide

Oplossing
1. In de tuin wordt door de hond gelopen.
2. Met het huiswerk wordt door de moeder geholpen.
3. Thuis wordt met de zoon door de vader gewerkt.
4. Naar Amsterdam wordt met de auto door de vrouwen gereden. 
5. Een taart wordt op het werk door de mensen gegeten.
6. Buiten wordt door de kinderen gespeeld.
7. Een soep voor de familie wordt door de vader gekookt.

Slide 12 - Slide

Actief/Passief Perfekt
Actief: De directeur heeft een nieuwe gebouw geopend.
Passief: Objekt + is + door + Subjekt + Prädikat

Slide 13 - Slide

Actief/Passief Perfekt
Actief:        De directeur heeft een nieuwe gebouw geopend.
Passief:                             Objekt + is + door + Subjekt + Prädikat
                       Een niewe gebouw is door de directeur geopend

Slide 14 - Slide

Oefening
1. De hond is buiten in de tuin gelopen.
2. De moeder heeft met het huiswerk geholpen.
3. De vader heeft met de zoon thuis gewerkt.
4. De vrouwen zijn met de Auto naar Amsterdam gereden.
5. De mensen hebben op werk een taart gegeten.
6. De kinderen hebben buiten gespeeld.
7. De vader heeft een soep voor de familie gekookt.

Slide 15 - Slide

Oplossing
1. In de tuin is door de hond gelopen.
2. Met het huiswerk is door de moeder geholpen.
3. Thuis is met de zoon door de vader gewerkt.
4. Naar Amsterdam is met de auto door de vrouwen gereden.
5. Een taart is op het werk door de mensen gegeten.
6. Buiten is door de kinderen gespeeld.
7. Een soep is voor de familie door de vader gekookt.

Slide 16 - Slide

Test
20.02.2024

Slide 17 - Slide