Les 2: Grammatica Onderwerp

                                                             Welkom
                                                                                                                                Pak je leesboek.
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

                                                             Welkom
                                                                                                                                Pak je leesboek.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen:
* Lezen
* Lesdoel
*Instructie
* Aan het werk
*Afsluiting

Slide 2 - Slide

Lezen:
timer
10:00

Slide 3 - Slide

 Het onderwerp

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
Ik weet hoe ik het onderwerp in een zin kan vinden

Slide 5 - Slide

Wat weet je al over het onderwerp?

Slide 6 - Open question

Fimpje:
Nieuw Nederlands

Slide 7 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

Kenna won gisteren de gouden medaille.
A
Kenna
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille

Slide 8 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Fietst Nikki elke ochtend naar school?
A
Fietst
B
Nikki
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft alle pepernoten opgegeten?
A
Wie
B
heeft
C
alle pepernoten
D
opgegeten

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Wanneer ben jij jarig?
A
Wanneer
B
ben
C
jij
D
jarig

Slide 11 - Quiz

De oma fietst.
Wie doet hier iets?

Slide 12 - Slide



De kinderen bakken koekjes.
Wie doet hier iets?

Slide 13 - Slide

De boom groeit.
Wie doet hier iets?

Slide 14 - Slide

Wie groeit?
Niemand....De BOOM groeit.
Een boom is GEEN wie, maar....:
Wat doet hier iets? (Wat groeit?)

Slide 15 - Slide

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + de persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 16 - Slide

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • De persoonsvorm = gaat


  • Wie/wat + persoonsvorm = onderwerp --> Wie/wat + gaat
  • Wie gaat (naar school?)


  • Onderwerp = de jongen

Slide 17 - Slide

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes

Slide 20 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Voetbal is ook een sport voor meisjes.
A
Voetbal
B
is
C
een sport
D
voor meisjes

Slide 21 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Hagen legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Hagen
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 22 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 23 - Open question

Aan de slag
Maak online de opdrachten van grammatica 5.4 :
Onderwerp



Volgende week toets:
Grammatica 5.2 en 5.4

Slide 24 - Slide

Afsluiting:

Slide 25 - Slide