Quiz

• Biologie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Waar of niet waar? Voor assimilatie is energie nodig

1. waar
2. niet waar

Waar of niet waar?
6CO2 + 6H2O + energie ►C6 H12O6 + 6O2

1. waar
2. niet waar

2. Welke voedingsstof bevat naast C-, H-, en O- ook N-atomen?

1. Eiwitten
2. Koolhydraten
3. Vetten
4. Mineralen

Welke van de onderstaande stoffen bevatten als gevolg van deze assimilatie stikstof?

1. Aminozuren
2. Cellulose
3. Glucose
4. Vetzuren

1. Geen van beide uitspraken
2. Alleen uitspraak 1
3. Alleen uitspraak 2
4. Beide uitspraken

Aerobe dissimilatie

Alcoholgisting

Melkzuurgisting

Voortgezette assimilatie

Koolstofassimilatie

2. De aerobe afbraak van glucose vindt plaats....

1. alleen in de mitochondriën
2. alleen in het grondplasma
3. in het grondplasma en de mitochondriën

Vraag 2: Bij welke van beide kikkers is de intensiteit van de basale stofwisseling het hoogst?

1. bij de kikker in bak 1
2. allebei even hoog
3. bij allebei 0 want ze zijn dood
4. bij de kikker in bak 3

Alleen dieren doen aan voortgezette assimilatie.

1. juist
2. onjuist

anorganische stoffen zijn stoffen die

1. kleine moleculen zijn
2. C én H én O bevatten
3. veel energie bevatten
4. niet C, H én O bevatten

de definitie voor autotroof is...

1. anderen voedend
2. kan uit organische stoffen organische stoffen maken
3. kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken
4. anders voedend

Wat is GEEN kenmerk van een organische stof?

1. Ze bevatten C/H/O-atomen
2. Het zijn relatief kleine moleculen
3. Ze worden gemaakt door organismen
4. Het zijn relatief grote moleculen

Stelling:

Bij lichtsterkte 2 lux vindt er  fotosynthese plaats

1. juist
2. onjuist

Wanneer is de lichtintensiteit beperkend voor de fotosynthese-activiteit?

1. bij 0 tot 5 lux
2. vanaf 5 lux
3. bij 0 tot 2 lux
4. bij 2 tot 5 lux

Bij welke lichtintensiteit is de snelheid van de fotosynthese 2x zo groot als die van de dissimilatie?

1. 0 lux
2. 2 lux
3. 4 lux
4. 6 lux

Welke bewering klopt?

1. P is de minimum temperatuur voor dit enzym
2. Q is de optimumtemperatuur voor dit enzym
3. R is de maximumtemperatuur voor dit enzym

Welke bewering klopt?
De stijging van de activiteit
tussen P en Q komt doordat..

1. ..er meer enzymen bijkomen
2. ...er per enzymmolecuul meer substraat wordt omgezet
3. ...er meer substraat bijkomt

Bij A en B wordt evenveel
enzymactiviteit gemeten
(dus substraat omgezet).
Dit betekent...

1. ... dat er bij A meer enzymmoleculen actief zijn dan bij B.
2. .. dat er bij A en B evenveel enzymmoleculen actief zijn.
3. ... dat er bij A minder enzymmoleculen actief zijn dan bij B.

Bij A zijn er enzymen intact en de pH is lager dan het optimum, dus ze werken niet op hun best. Bij B zijn er net zo veel enzymen intact en de pH is wat hoger dan de optimale pH, dus ook hier werken ze niet op hun best. Denatureren door een afwijkende pH komt zeker voor, maar alleen bij grote afwijkingen van het optimum. Eiwit denatureert bijvoorbeeld in sterk zuur, maar ook in een sterke soda-oplossing.

De laatste jaren staan de bacteriën uit de pens in de belangstelling vanwege hun mogelijke rol bij het winnen van biobrandstoffen uit restafval van biomassa. Bij het onderzoek naar de afbraak van cellulose in de pens van koeien kwamen onderzoekers op het idee om deze bacteriën in te zetten bij de productie van enkelvoudige suikers.
Met behulp van enzymen kunnen deze suikers daarna anaeroob worden omgezet tot biodiesel of bio-alcohol (ethanol).

34 Met behulp van enzymen kunnen deze suikers daarna anaeroob worden omgezet tot biodiesel of bio-alcohol (ethanol).
Leg uit dat anaerobe dissimilatie van biomassa door bacteriën wel biobrandstoffen oplevert en aerobe dissimilatie door bacteriën niet.

Antwoord (2 punten):

Uit het antwoord moet blijken dat
• het eindproduct van anaerobe dissimilatie een organische stof / energierijke stof / alcohol is
• de eindproducten van aerobe afbraak anorganische stoffen / water en koolstofdioxide zijn

Een bijzondere orchidee is het bleek bosvogeltje (zie afb. )

Het rechter exemplaar op deze afbeelding heeft geen bladgroen. Het is een albinoplant die een symbiose vormt met de wortels van een boom. Het bleek bosvogeltje staat in contact met bepaalde vaten van de boom en neemt daaruit stoffen op.

15) Welke uitspraak over de overdracht van stoffen van de boom naar de plant (het bleek bosvogeltje) is juist?

A Voor de opbouw van cellulose neemt de plant organische stoffen op uit de bastvaten van de boom.
B Voor de opbouw van cellulose neemt de plant anorganische stoffen op uit de houtvaten van de boom.
C Voor de opbouw van glucose neemt de plant water op uit de bastvaten van de boom.
D Voor de opbouw van glucose neemt de plant water op uit de houtvaten van de boom.

vraag 15 Welke uitspraak over de overdracht van stoffen van de boom naar het
bleek bosvogeltje is juist?

1. A
2. B
3. C
4. D

Yoghurt is een zuivelproduct dat wordt verkregen via omzettingen van melk. Deze omzettingen komen tot stand door twee soorten bacteriën. Dit proces wordt fermentatie genoemd. Deze bacteriën zijn de staafvormige Lactobacillus bulgaricus en de bolvormige Lactococcus thermophilus.

De energie-inhoud van 100 g volle melk is 267 kJ.

De energie-inhoud van 100 g volle yoghurt is 249 kJ.

22 Verklaar waardoor tijdens de vorming van volle yoghurt uit volle melk de
energie-inhoud verandert.

Antwoord (1 punt)

Het verschil (van 27 kJ) wordt veroorzaakt door het energieverbruik van / dissimilatie door

de bacteriën.