VERENKELEN EN VERDUBBELEN

1 / 20
next
Slide 1: Video
NederlandsLager onderwijs

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Hoe schrijf je ...

Slide 2 - Open question

Hoe schrijf je ...

Slide 3 - Open question

Hoe schrijf je ...

Slide 4 - Open question

Hoe schrijf je ...

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Mijn mama wast de (raam).
A
ramen
B
raamen
C
rammen
D
raammen

Slide 7 - Quiz

De jongen gooide de e...er op de grond.
A
emer
B
emmmer
C
eemmer
D
emmer

Slide 8 - Quiz

Mama was boos en zei: 'Je gaat zonder eten naar je ka...er.'
A
kammer
B
kaamer
C
kamer
D
kaammer

Slide 9 - Quiz

In het circus te...en ze leeuwen.
A
temmen
B
temmmen
C
temen
D
tijmen

Slide 10 - Quiz

In de kleuterklas l...en de kinderen veel.
A
lijmen
B
lijmmen
C
lemen
D
leimen

Slide 11 - Quiz

Durf jij geen andere weg ne...en?
A
nemmen
B
nemen
C
neemen
D
neemmen

Slide 12 - Quiz

Zou je niet beter jouw haren ka...en?
A
kammmen
B
kammen
C
kaamen
D
kemman

Slide 13 - Quiz

De kinderen smullen van de koe...en.
A
koekken
B
kuken
C
kokken
D
koeken

Slide 14 - Quiz

Het kleine meisje liep alleen door de (straat).
A
straten
B
stratten
C
straaten
D
straatten

Slide 15 - Quiz

We moeten onze klas me...en.
A
meeten
B
meetten
C
meten
D
metten

Slide 16 - Quiz

De baby speelt graag met (blok).
A
bloken
B
blooken
C
blokken
D
blookken

Slide 17 - Quiz

Hij kreeg de ke...ing van zijn overleden oma.
A
keting
B
ketting
C
kitting
D
kettting

Slide 18 - Quiz

Ze lo...en snel naar de ba...er
A
lopen baker
B
looppen bakker
C
loopen bakker
D
lopen bakker

Slide 19 - Quiz

De ke...el stond in de o...en.
A
ketel oven
B
keetel ooven
C
keetel oven
D
ketel ooven

Slide 20 - Quiz