Afronding Spelling

Lesplanning
* Terugblik: Spelling 1 t/m 6 gemaakt 

* HW nakijken/bespreken

* Herhaling lesstof: 

* Maken:
Quiz

* Lesafsluiting
Let op! 
Telefoon in de telefoonzak
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesplanning
* Terugblik: Spelling 1 t/m 6 gemaakt 

* HW nakijken/bespreken

* Herhaling lesstof: 

* Maken:
Quiz

* Lesafsluiting
Let op! 
Telefoon in de telefoonzak

Slide 1 - Slide

Leerdoelen:
- Je kan de pv in de tegenwoordige en verleden tijd goed spellen
- Je kan de voltooide deelwoorden goed spellen

Slide 2 - Slide

Herhaling werkwoordspelling

Slide 3 - Slide

onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord ziet er zo uit:
                het hele werkwoord +d of

Je gebruikt het onvoltooid deelwoord om aan te geven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders aan het doen bent.






Slide 4 - Slide

onvoltooid deelwoord

Je schrijft een onvoltooid deelwoord altijd hetzelfde:
hele werkwoord  + d:
fluitend
lopend
wachtend

Slide 5 - Slide

Voltooid of onvoltooid deelwoord?

Een voltooid deelwoord geeft aan dat iets al is afgelopen, het is al gebeurd.


Een onvoltooid deelwoord geeft aan dat iets nog bezig niet volledig is afgerond, je bent er nog mee bezig.


De spelling van vd en od is dan ook verschillend.

Slide 6 - Slide

De infinitief
Het hele werkwoord noem je ook wel de infinitief.

- Die plant heb ik al te lang geen water meer gegeven.
- De infinitief van heb is hebben.
- De infinitief van gegeven is geven.

Slide 7 - Slide

Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Een voltooid deelwoord kun je ook gebruiken als  bijvoeglijk naamwoord.

Als je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt, 
schrijf je ze zo kort mogelijk, bijvoorbeeld: 

De verbrande trui  (dus niet: verbrandde)
(verbrande is voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord)

Slide 8 - Slide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Slide

Voltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord?

Het vliegtuig is geland.

Het gelande vliegtuig.

Slide 10 - Slide

Aan de slag!

Slide 11 - Slide

Als een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het
meervoud met
A
-een
B
-ën
C
-en
D
eën

Slide 12 - Quiz

Als een zelfstandig naamwoord eindigt op -ie, komt er in het meervoud -ën achter als de klemtoon wel/niet op -ie valt.
A
wel
B
niet

Slide 13 - Quiz

Welk zelfstandig naamwoord heeft geen meervoud?
A
reis
B
meisje
C
rijst
D
les

Slide 14 - Quiz


Kies de juiste spelling.

Het [beloven] weer een flinke uitdaging te worden.


A
belooft
B
beloofd

Slide 15 - Quiz

spelling: wat is juist?
A
... om 9 uur s' ochtends.
B
... om 9 uur 's ochtends.

Slide 16 - Quiz

overige spelling

Wat is de juiste spelling?

A
niveaus
B
niveau's

Slide 17 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
1,5 meter-samenleving
B
anderhalve meter samenleving
C
anderhalvemetersamenleving
D
1,5metersamenleving

Slide 18 - Quiz

wat is de juiste spelling?
A
pluimje
B
pluimpje
C
pluimkje
D
pluimetje

Slide 19 - Quiz

wat is de juiste spelling?
A
pyjama'tje
B
pyjamaatje
C
pyjamatje
D
pyjamaje

Slide 20 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
Mevrouw van Dongen gaat verhuizen.
B
Mevrouw Van Dongen gaat verhuizen.

Slide 21 - Quiz

wat is de juiste spelling?
A
cafées
B
cafees
C
cafés
D
café's

Slide 22 - Quiz

wat is de juiste spelling?
A
penaltys
B
penalty's
C
penalties
D
penaltie's

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
cameraas
B
cameras
C
camera's
D
cameraren

Slide 24 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
barbecue
B
barbeque
C
bbq
D
barbequ

Slide 25 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
portemonee
B
portomoné
C
portomonnee
D
portemonnee

Slide 26 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
zowieso
B
zo wie zo
C
zowiezo
D
sowieso

Slide 27 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
autoonderdelen
B
auto-onderdelen

Slide 28 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 29 - Quiz

Welke spelling is juist?

Ik ... moe van spelling.
A
wordt
B
wort
C
word

Slide 30 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 31 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij onthoud alles wat ik vertel.
B
Hij onthoudt alles wat ik vertel.

Slide 32 - Quiz

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 33 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 34 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 35 - Quiz

Welke vorm van werkwoord heeft 'zingen' in deze zin:
Zij heeft op straat gezongen.
A
Infinitief
B
Voltooid deelwoord
C
Onvoltooid deelwoord

Slide 36 - Quiz

De man werd -schreeuwend- op straat gevonden.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 37 - Quiz

Spel correct: Sabine en Clarine zijn naar de training ...................... (fietsen).

En voltooid of onvoltooid deelwoord?
A
gefietst - OD
B
gefietsd - OD
C
gefietst - VD
D
gefietsd - VD

Slide 38 - Quiz

Spel correct: Phillepine en Eva lopen ...................... (kletsen) door de winkelstraat.

En voltooid of onvoltooid deelwoord?
A
kletsend - OD
B
kletsent - OD
C
kletsend - VD
D
kletsent - VD

Slide 39 - Quiz

Wat is FIETST voor werkwoordsvorm?
Vrolijk zwaaiend fietst mijn oma weg bij ons de straat uit.
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord
D
onvoltooid deelwoord

Slide 40 - Quiz

Lesafsluiting
* Leerdoelen behaald?

* Vragen?

* Voorbereiding toetsweek:
- leren: werkwoordspelling H1, 3, 4, 6 (telt 2x)
- Extra oefenopdrachten spelling 
- Maak gebruik van de (extra) opdrachten en oefentoets op de site van Nieuw Nederlands.  

SUCCES!! 

Slide 41 - Slide