OEFENTOETS THEMA 4 VOORTPLANTING EN ONTWIKKELING

OEFENTOETS THEMA 4 VOORTPLANTING EN ONTWIKKELING
1 / 30
next
Slide 1: Slide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

OEFENTOETS THEMA 4 VOORTPLANTING EN ONTWIKKELING

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

In deze afbeelding zie je alleen primaire geslachtskenmerken.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quiz

Dit is een toetsvraag.
De zaadblaasjes en de prostaat voegen vocht toe aan de zaadcellen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

De innesteling van de eicel vindt plaats in de eileider.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Alle vragen heb ik met B laten beantwoorden, want sommige leerlingen raden maar gewoon wat. Deze vragen kunnen makkelijkbeantwoord worden, want ik zal er tijdens de instructie nadruk op leggen.
Een onbevrucht eicel blijft na de ovulatie .... tot .... uur in leven.
A
8 tot 12 uur
B
12 tot 16 uur
C
12 tot 24 uur
D
24 tot 48 uur

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de meest voorkomende SOA?
A
Chlamydia
B
Herpes
C
Syfilis
D
Gonorroe

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een onbetrouwbare methode van geboorteregeling?
A
De pil nemen
B
Periodieke onthouding en coïtus interruptus
C
Condooms gebruiken
D
Een spiraaltje plaatsen

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het grote voordeel van een condoom?
A
Het is goedkoop
B
Het is gemakkelijk te vinden
C
Het beschermt tegen SOA's en zwangerschap
D
Het is comfortabel

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Bij chlamydia is de ziekteverwekker een bacterie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de NIPT?
A
Een bloedtest om te onderzoeken of er sprake is van zwangerschapsdiabetes
B
Een niet-invasieve prenatale test om te onderzoeken of er een verhoogde kans is op aangeboren afwijkingen
C
Een test om het geslacht van de foetus te bepalen
D
Een test om de zwangerschapsduur te bepalen

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het doel van een echoscopie tijdens een zwangerschap?
A
Het bepalen van de zwangerschapsduur
B
Het bepalen van de locatie van de placenta
C
Het meten van de grootte van de baarmoeder
D
Het opsporen van afwijkingen en/of bepalen van het geslacht van de foetus

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Waarvoor dient de navelstreng?
A
Het verbindt het embryo met de placenta voor voeding en zuurstof
B
Het verbindt het embryo met de placenta voor afvalstoffen
C
Het verbindt de baby met de moeder voor beweging
D
Het verbindt de baby met de moeder voor ademhaling

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen een embryo en een foetus?
A
Een embryo is tot en met de zesde week van de zwangerschap, daarna wordt het een foetus
B
Een foetus is tot en met de twintigste week van de zwangerschap, daarna wordt het een baby
C
Een embryo is tot en met de twaalfde week van de zwangerschap, daarna wordt het een foetus
D
Een embryo is tot en met de achtste week van de zwangerschap, daarna wordt het een foetus

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is innesteling?
A
De hechting van een bevruchte eicel in het baarmoederslijmvlies
B
De loslating van het baarmoederslijmvlies
C
De deling van een bevruchte eicel in de eileider
D
De verplaatsing van een onbevruchte eicel naar de baarmoeder

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Bij een ovulatie komen er twee of meer eicellen vrij.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Dit is een toetsvraag.
Meestal komt er slechts één eicel vrij met een ovulatie. In de biologie geeft het altijd uitzondering op de regel.

Hoeveel dagen vanaf de 1ste dag van een regelmatige menstruatiecyclus zal een eispong (ovulatie) plaatsvinden?
A
10
B
12
C
14
D
16

Slide 16 - Quiz

De leerlingen dienen te weten dat bij een regelmatige mentruatiecyclus gemiddeld de eisprong op de 14de dag plaatsvindt.
Wat is de functie van de zaadblaasjes?
A
Productie van zaadcellen
B
Tijdelijke opslag van zaadcellen
C
Toevoeging van vocht met voedingsstoffen voor de zaadcellen
D
Vervoer van zaadcellen

Slide 17 - Quiz

Om een toetsvraag te kunnen beantwoorden, dienen de leerlingen de functie van de prostaat en de zaadblaasjes kennen.

Wat is de functie van de bijballen?
A
Toevoeging van vocht met voedingsstoffen voor de zaadcellen
B
Vervoer van zaadcellen
C
Tijdelijke opslag van zaadcellen
D
Productie van zaadcellen

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Waar wordt deze geslachtscel geproduceerd?
A
Prostaat
B
Zaadblaasje
C
Bijbal
D
Teelbal

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Welk orgaan is aangegeven met het cijfer 4?
A
Teelbal
B
Prostaat
C
Bijbal
D
Zaadblaasje

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat gebeurt er tijdens innesteling?
A
De eicel zet zich vast in het dikke baarmoederslijmvlies
B
De eicel wordt door het lichaam afgestoten
C
De eicel blijft in de eileider
D
Het baarmoederslijmvlies wordt dunner

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Waar vindt de versmelting van de celkernen plaats?
A
In de baarmoeder
B
In de vagina
C
In de eileider
D
In de eierstok

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer is bevruchting mogelijk?
A
Een week na de ovulatie
B
Drie dagen na de ovulatie
C
Drie dagen voor de ovulatie tot één dag na de ovulatie
D
Alleen op de dag van de ovulatie

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Een man en een vrouw hebben geslachtsgemeenschap. Ze gebruiken geen voorbehoedmiddelen.
in de afbeelding is het voortplantingsstelsel van een vrouw getekend.

In welk deel komen de zaadcellen het eerst terecht nadat ze de penis hebben verlaten?

A
in deel 1
B
in deel 2
C
in deel 3
D
in deel 4

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welk deel in de afbeelding geeft de eierstokken aan?
A
Deel 4
B
Deel 3
C
Deel 2
D
Deel 1

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het doel van de twee vruchtvliezen en vruchtwater tijdens de zwangerschap?
A
Het reguleren van de hartslag van de foetus
B
Bescherming tegen stoten, uitdroging en temperatuurwisseling
C
Het voorkomen van foetale infecties
D
Het voorkomen van voedingsstoffen die de foetus kunnen schaden

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een foetus?
A
Een embryo tijdens de eerste weken van de zwangerschap
B
Een vrucht na bevruchting
C
Een embryo na acht weken zwangerschap
D
Een baby na de geboorte

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van de placenta tijdens de zwangerschap?
A
Het reguleert de temperatuur van de foetus
B
Voeding en zuurstof uitwisseling met de foetus
C
Het filtert afvalstoffen uit het bloed van de moeder
D
Het zorgt voor de ademhaling van de foetus

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Na 20 weken zwangerschap willen de ouders weten wat het geslacht van de foetus is. Op welke manier kunnen de ouders dat te weten komen?
A
Door een NIPT
B
Door een combinatietest
C
Door een echo

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Is de volgende bewering juist of onjuist?

Met de eerste prenatale test (combinatietest) die een moeder krijgt aangeboden wordt vastgesteld of er een kans is op een kindje met downsyndroom.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions