2 kgt Oefenen Bloktoets Blok 3

Vandaag: 


- Oefenen voor de bloktoets
- Afsluiten



Fictie blok 3
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vandaag: 


- Oefenen voor de bloktoets
- Afsluiten



Fictie blok 3

Slide 1 - Slide

Grammatica
Hieronder staan twee zinnen. Neem elke zin over en zet net als in het voorbeeld streepjes tussen de zinsdelen. Onderstreep de persoonsvorm.
  
Zet het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond) en het lijdend voorwerp (lv) onder de zin. Als een zinsdeel niet voorkomt, zet je een streepje.


 1 Mounir zal de cake in tien dikke plakken snijden.
 2 Mijn tas met schoolboeken weegt minstens vijftien kilo.


timer
3:00

Slide 2 - Slide

Grammatica
 Lees het verhaaltje hieronder. Neem per zin de lidwoorden (lw), de zelfstandige naamwoorden (znw), de bijvoeglijke naamwoorden (bnw) en de voorzetsels (vz) over.

 Noteer ze zoals in het voorbeeld.

1 Hagedissen zijn bijzondere dieren.
2 De smaragdhagedis heeft slanke tenen.
3 Hij leeft een groot deel van zijn tijd in de bomen.
4 Daar jaagt hij op insecten.


      




timer
3:00
Voorbeeld
 Het grote paard steigerde op de kermis.

het: lw
grote: bnw
paard: znw
op: vz
de: lw
kermis: znw

Slide 3 - Slide

Grammatica
Maak zelf een zin bij het bouwplan met de volgende woordsoorten:

   lw – bnw – znw | ww | lw – znw | vz – lw – bnw – znw



      




timer
3:00
Voorbeeld
De grote man gooit de bal op het zwarte dak

Slide 4 - Slide

Spelling
Noteer de persoonsvorm steeds op de juiste manier. Lees de zinnen goed om te bepalen in welke tijd elke persoonsvorm moet staan.

 
Gisteren (1) … (hebben) Dané een nieuwe telefoon besteld. Ze (2) … (laten)
 haar oude op straat vallen. Toen (3) … (zaten) er een barst in het scherm.
 Ze (4) … (balen) natuurlijk ontzettend. Morgen (5) … (worden) haar nieuwe
 toestel bezorgd. Ze heeft haar ouders om een bijdrage gevraagd. Een nieuwe
 telefoon (6) … (zijn) natuurlijk erg duur! Dané (7) … (betalen) het grootste
 deel met haar spaargeld.

timer
4:00

Slide 5 - Slide

Spelling
Hieronder staan zes zinnen. Kies telkens de juiste vorm van het voltooid deelwoord.

1 vertalen

 A vertaalt
 B vertaald
 C vertalen



2 bewaren

 A bewaart
 B bewaard
 C bewaren

Slide 6 - Slide

Spelling
De jongen … naar het bovenste schap in de supermarkt.
A reikte
B reikde
C reiktte



De twee geliefden … tien jaar geleden hun namen in een boom.
A kerften
B kervten
C kerfden
D kervden

Slide 7 - Slide

Spelling
Kies bij elk voltooid deelwoord het juiste bijvoeglijk naamwoord.



Ik ben gered, de … vrouw.
 A gerede
 B geredde
 C geredden





Hij is verlaat, de … trein.
 A verlate
 B verlaate
 C verlaatte

Slide 8 - Slide

Spelling
Neem de onderstaande zinnen over. Plaats hoofdletters waar nodig.


vroeger ging familie van den berg altijd in februari op familieweekend naar twente. in lichtenvoorde huurden ze een huisje. € 100 kostte het maar. ’t is bijna niets voor een heel weekend.






timer
3:00

Slide 9 - Slide

Over Taal
In welke zin wordt het onderstreepte woord op de goede manier gebruikt?

A Het ging heel snel bij de dokter, ik was na verloop van tijd klaar.
B Na de wedstrijd was Maria aanzienlijk moe.
C Mijn fiets is kapot, ben je bereid om me te helpen?

Slide 10 - Slide

Over Taal
Lees de onderstaande zin. Kies welk woord in de zin past.


 De thermostaat houdt de temperatuur ....


 A op peil
 B op orde
 C voldoende


Slide 11 - Slide

Over Taal
Lees de onderstaande zin.

1 Schrijf het voor- of achtervoegsel op van het onderstreepte woord.
2 Wat is de betekenis van het woord?
  

Ik kan dit briefje niet lezen, het handschrift is slecht leesbaar.


Slide 12 - Slide

Over Taal
1 Geef een woord met het achtervoegsel loos.
2 Geef de betekenis van het woord.



Slide 13 - Slide

Over Taal
Lees de onderstaande zin. Naar welk woord/welke woorden verwijst haar? Kies het goede antwoord.


Toen ik een oude vrouw van haar fiets zag vallen, liep ik snel naar haar toe.
 A ik
 B naar toe
 C een oude vrouw
 D fiets

Slide 14 - Slide

Lezen
  • Wat is de tekstsoort van de tekst?
  • Wat is het tekstdoel?
  • Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 15 - Slide

Lezen
  • Welke kenmerken van een instructie zie je hier?







timer
3:00
Uitleg in stappen met nummers.
Elke stap begint met een werkwoord.

Slide 16 - Slide

  • Welke kenmerken van een instructie zie je hier?







Kernzin
Als je een nest wilt bekijken, doe dat dan dus heel voorzichtig.

Slide 17 - Slide

Bestaat de rest van de alinea uit uitleg of uit voorbeelden?
A uitleg
B voorbeelden


‘Maar vogels kunnen helemaal niet goed ruiken.’
Is de onderstreepte zin een hoofdzaak of een bijzaak? Leg je antwoord uit. 


Dit is een bijzaak, want het is de reden dat vogels niet schrikken van mensengeur. Het geeft niet het antwoord op de vraag waar het in de tekst over gaat.
Uitleg

Slide 18 - Slide