Noteer de bijwoorden uit de zinnen:
1. Met een acht voor wiskunde ben ik zeer tevreden. (zegt iets over het ww 'tevreden')
2. Mijn broertje liegt bijna nooit. (zegt iets over het bijwoord 'nooit')
3. Er wordt hard gewerkt aan een oplossing. (zegt iets over het ww 'werken')
4. Parkeer jij je fiets hier? (geeft een plaats aan)
5. Vanmiddag moet ik weer naar de tandarts. (geeft een tijd aan)