This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Hoofdstuk 4
Kracht en beweging
Par. 4.2 Versnellen en vertragen deel-2
Slide 1 - Slide
Hoofdstuk 4 Kracht en beweging
Paragraaf 4.2 Versnellen en vertragen Deel-2
Reflectie leerdoelen en bepalen afgelegde weg met oppervlaktemethode
Slide 2 - Slide
Leerdoelen par. 4.1
Je kunt beschrijven waarvan de luchtweerstandskracht en de rolweerstandskracht afhankelijk zijn.
Je kunt de resultante op een voorwerp afleiden.
Je kunt de twee gevolgen van een resultante op een voorwerp benoemen.
Je kunt verklaren welke beweging een voorwerp zal maken als je de resultante kent (eerste wet van Newton).
Slide 3 - Slide
Leerdoelen par. 4.2
Je kunt een beweging vastleggen in een (v,t)-diagram.
Je kunt de soort beweging herkennen in een (v,t)-diagram.
Je kunt uitleggen wat versnelling en vertraging betekenen.
Je kunt de versnelling van een beweging berekenen.
Je kunt km/h omrekenen naar m/s, en omgekeerd.
Je kunt de afgelegde afstand van een beweging bepalen in een (v,t)-diagram.
Slide 4 - Slide
Huiswerk (bron Nova Maxmethode Malmberg)
36 km/h
delen door 3,6 is
10 m/s
Slide 5 - Slide
Huiswerk (bron Nova Maxmethode Malmberg)
63 km/h
gedeeld door 3,6
17,5 m/s
81 km/h
gedeeld door 3,6
22,5 m/s
Slide 6 - Slide
Huiswerk (bron Nova Maxmethode Malmberg)
90 km/h
gedeeld door 3,6 is
25 m/s
Slide 7 - Slide
Een mountainbiker vliegt door de lucht. Welke kracht werkt zijn voorwaartse beweging voornamelijk tegen?
A
zwaartekracht
B
rolwrijving
C
luchtwrijving
D
voorwaartse kracht
Slide 8 - Quiz
Een mountainbiker rijdt over een houten kuipbocht en komt straks in het zand terecht. Welke kracht zal meteen sterk toenemen als hij in zand terecht komt?
A
zwaartekracht
B
rolweerstand
C
luchtweerstand
D
voortstuwende kracht
Slide 9 - Quiz
Een vrachtwagen heeft meestal veel meer last van luchtweerstand dan een personenwagen. Leg uit waarom.
Slide 10 - Open question
Een wielrenner zorgt ervoor dat zijn banden hard zijn opgepompt. Waarom doet hij dat?
A
Dat verkleint de luchtwrijving
B
Dat verkleint de rolwrijving
C
Dat vergroot de rolwrijving
D
Dat verkleint de zwaartekracht
Slide 11 - Quiz
Een wielrenner rijdt met een steeds grotere snelheid van een berg af. Wat kun je zeggen over de resulterende kracht in de rijrichting van deze wielrenner?
A
Die is groter dan 0 N
B
Die is kleiner dan 0 N
C
Die is 0 N
D
Daar kun je met deze gegevens niets over zeggen
Slide 12 - Quiz
Michelle gaat bungeejumpen. We vergelijken de zwaartekracht en de spankracht met elkaar. Nadat ze van de brug is gesprongen nam haar snelheid toe, dus......
A
De spankracht is kleiner dan de zwaartekracht
B
De spankracht is groter dan de zwaartekracht
C
De spankracht is gelijk aan de zwaartekracht
Slide 13 - Quiz
Michelle gaat bungeejumpen. We vergelijken de zwaartekracht en de spankracht met elkaar. Als het elastiek gaat uitrekken remt ze af, dus.......
A
De spankracht is kleiner dan de zwaartekracht
B
De spankracht is groter dan de zwaartekracht
C
De spankracht is gelijk aan de zwaartekracht
Slide 14 - Quiz
Michelle gaat bungeejumpen. We vergelijken de zwaartekracht en de spankracht met elkaar. Als het elastiek maximaal is uitgerekt hangt ze even stil, dus.......
A
De spankracht is kleiner dan de zwaartekracht
B
De spankracht is groter dan de zwaartekracht
C
De spankracht is gelijk aan de zwaartekracht
Slide 15 - Quiz
Michelle gaat bungeejumpen. We vergelijken de zwaartekracht en de spankracht met elkaar. Nadat ze heel even stil heeft gehangen beweegt ze weer steeds sneller omhoog, dus.....
A
De spankracht is kleiner dan de zwaartekracht
B
De spankracht is groter dan de zwaartekracht
C
De spankracht is gelijk aan de zwaartekracht
Slide 16 - Quiz
Michelle gaat bungeejumpen. We vergelijken de zwaartekracht en de spankracht met elkaar. Nadat ze omhoog heeft bewogen hangt ze heel even stil, dus.....
A
De spankracht is kleiner dan de zwaartekracht
B
De spankracht is groter dan de zwaartekracht
C
De spankracht is gelijk aan de zwaartekracht
Slide 17 - Quiz
Een auto rijdt met een constante snelheid van 100 km/h over de snelweg. Vul in: De voortstuwende kracht is ........... aan de som van de luchtwrijving en de rolwrijving. (Kies uit: groter dan, kleiner dan of gelijk aan)
Slide 18 - Open question
Een auto rijdt met een constante snelheid van 100 km/h over de snelweg. De auto gaat inhalen dus neemt de snelheid even toe. Vul in: Er is nu een resulterende kracht ................ (Kies uit: tegen de rijrichting in of met de rijrichting mee)
Slide 19 - Open question
Hiernaast zie je een zogenaamd (x,t)- diagram. Wat zie je in dit diagram?
A
De snelheid op de y-as
en de afstand op de x-as
B
De afstand op de y-as
en de snelheid op x-as
C
De afstand op de y-as
en de tijd op de x-as
D
De tijd op de y-as
en de afstand op de x-as
Slide 20 - Quiz
Hiernaast zie je een (v,t)-diagram. Wat zie je in dit diagram?
A
De tijd op de y-as
en de snelheid op de x-as
B
De snelheid op de y-as
en de tijd op de x-as
C
De afstand op de x-as
en de tijd op de y-as
D
De tijd op de x-as
en de afstand op de y-as
Slide 21 - Quiz
Zie het diagram hiernaast. Over wat voor soort beweging gaat het hier?
A
Een eenparig versnelde beweging
B
Een eenparig vertraagde beweging
C
Een eenparige beweging
D
Een constante beweging
Slide 22 - Quiz
Zie het diagram hiernaast. Over wat voor soort beweging gaat het hier?
A
Een eenparig versnelde beweging
B
Een eenparig vertraagde beweging
C
Een eenparige beweging
D
Een constante beweging
Slide 23 - Quiz
Zie het diagram hiernaast. Over wat voor soort beweging gaat het hier?
A
Een eenparig versnelde beweging
B
Een eenparig vertraagde beweging
C
Een eenparige beweging
D
Een constante beweging
Slide 24 - Quiz
Zie het diagram hiernaast. Over wat voor soort beweging gaat het hier?
A
Een eenparig versnelde beweging
B
Een eenparig vertraagde beweging
C
Een eenparige beweging
D
Een constante beweging
Slide 25 - Quiz
Zie het diagram hiernaast. Over wat voor soort beweging gaat het hier?
A
Een eenparig versnelde beweging
B
Een eenparig vertraagde beweging
C
Een eenparige beweging
D
Een constante beweging
Slide 26 - Quiz
Zie het diagram hiernaast. Bereken de vertraging van deze beweging.
A
-2 m/s
B
-2 m/s^2
C
2 m/s
D
2 m/s^2
Slide 27 - Quiz
Een scooter lekt olie. Precies om de 0,1 seconde valt er een druppel op de straat. Het oliespoor zie je hiernaast. Wat voor soort beweging maakt deze scooter?
rijrichting
A
eenparige beweging
B
eenparig versnelde beweging
C
eenparig vertraagde beweging
D
constante beweging
Slide 28 - Quiz
Een scooter lekt olie. Precies om de 0,1 seconde valt er een druppel op de straat. Het oliespoor zie je hiernaast. Wat voor soort beweging maakt deze scooter?
rijrichting
A
eenparige beweging
B
eenparig versnelde beweging
C
eenparig vertraagde beweging
D
constante beweging
Slide 29 - Quiz
Je ziet vier sleepdoelen in rood. Sleep de blauwe vakken op de juist plaats.
a
v
t
s
versnelling
tijd
snelheid
afstand
m
m/s
m/s^2
s
Slide 30 - Drag question
Laatste leerdoel par. 4.2
Je kunt de afgelegde afstand van een beweging
bepalen in een (v,t)-diagram.
Wat is een (v,t)-diagram?
Slide 31 - Slide
Met een v,t-diagram kun je de afgelegde afstand bepalen.
Slide 32 - Slide
Een voorbeeldopgave
Slide 33 - Slide
Opdracht
Maak de vragen van par. 4.2 af op de site van Nova