Les 21 (Week 45, 4/11 + 5/11) - Periode 1)

M1A
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

M1A

Slide 1 - Slide

M1B

Slide 2 - Slide

1HV1 Première leçon
Les objectifs :
  • Herhalen Hdf 1

Le programme :
  • Questions (Comment tu t'appelles, ect..)
  • Opdrachten grammatica 
  • Grote blooket hoofdstuk 1!
Lundi 4 novembre

Slide 3 - Slide

Se présenter
Stel de vragen aan je buurman en wissel dan van rol. Vraag en antwoord in het Frans.
1) Comment tu t'appelles?    (Atw: Ik heet...)
2) Vraag aan je buurman (in het Frans) hoe oud ze/hij is.  (Antw: J'ai + leeftijd + ans)
3) Tu habites où ? (Atw: Ik woon (à) ...)
4) Tu as des frères et des soeurs ?  (Antw: Ja, ik heb + 1,2,3 + petit(e)/grand(e) + soeur(s)/frère(s))
timer
3:30

Slide 4 - Slide


Ça va ?

Slide 5 - Open question


Comment tu t'appelles ?

Slide 6 - Open question


Tu as quel âge ?

Slide 7 - Open question


Tu habites où ?

Slide 8 - Open question


Tu as des frères et des soeurs ?

Slide 9 - Open question

Koppel het juiste lidwoord aan de juiste omschrijving:
Dit lidwoord gebruik je bij zelfstandig naamwoorden die in het meervoud staan: 
..... livres
Dit lidwoord gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die mannelijk zijn: ..... cadeau
Dit lidwoord gebruik je bij zelfstandig naamwoorden die vrouwelijk zijn: ..... fête
Dit lidwoord gebruik je bij zelfstandig naamwoorden die beginnen met een klinker of stomme "h": ..... arbre
LA
LE
LES
L'

Slide 10 - Drag question

Zet het juiste lidwoord voor het juiste woord.
______ garçon

______ classe

______ hôtels

______ adresse
le
la
les
l'

Slide 11 - Drag question

Les nombres
sept
dix
quatre
six
un
neuf
cinq
huit
deux
trois
quinze
onze
quatorze
dix-sept
dix-huit
dix-neuf
douze
seize
vingt
vingt-deux
cinquante-cinq
soixante
treize
1
2
3
5
4
6
7
8
9
10
11
17
16
18
20
12
22
13
14
15
19
55
60

Slide 12 - Drag question

ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)
- persoonlijk voornaamwoorden.
Je
Elles
Nous
il
Tu
Elle
Vous
ils
On

Slide 13 - Drag question

Persoonlijke voornaamwoorden
ik
je / j' (klinker of h)
jij
tu
hij
il
zij
elle
men/we (spreektaal)
on
wij (ik+jij+jij)
nous
u
jullie (jij+jij+jij....)
vous
zij (hij+hij of hij+zij)=ils
zij  (zij+zij....)
ils (mannelijk)
elles (vrouwelijk)

Slide 14 - Slide

avoir
=
  hebben




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 15 - Drag question

Kies de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir)
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 16 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous ________ (avoir)
A
avez
B
as
C
ont
D
avons

Slide 17 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
On ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
avons
D
a

Slide 18 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
J' ________ (avoir)
timer
0:20
A
ai
B
as
C
ont
D
avons

Slide 19 - Quiz

Kies de juiste vorm van avoir:
Marie ________ (avoir)
timer
0:20
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 20 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Nous ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Elle ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 22 - Quiz