This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Wat gaan we doen?
nakijken huiswerk
quiz par 1 en 2 maken
par 3 voorbereiden
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wanneer was de industriële revolutie?
A
In de 18e eeuw
B
In de 19e eeuw
C
In de 20e eeuw
D
In de 21e eeuw
Slide 3 - Quiz
Wat is de industriële revolutie?
A
De overgang van jagen en verzamelen naar de landbouw
B
De trek van het platteland naar de stad
C
De overgang van werken met de hand naar werken met machines
D
Grote groepen arbeiders die in fabrieken werken.
Slide 4 - Quiz
Tussen 1800 en 1900 begint de industriële revolutie. In welk land begon die industriële revolutie?
A
Frankrijk
B
Nederland
C
Duitsland
D
Engeland
Slide 5 - Quiz
De industriële revolutie is .....
A
Een gebeurtenis
B
Een persoon
C
Een verschijnsel
D
Een ontwikkeling
Slide 6 - Quiz
In welke beroepen begon de Industriele revolutie?
A
Handel en Nijverheid
B
Handel en Landbouw
C
Landbouw en textiel
D
Textiel en handel
Slide 7 - Quiz
Wat was GEEN gevolg van de industriële revolutie?
A
De steden groeiden enorm. Er werden veel huizen goedkoop en slecht gebouwd.
B
Meer mensen werkten in de industrie- en dienstensector. Overal werden treinsporen aangelegd.
C
Ondernemers / fabriekseigenaren kregen veel invloed op de samenleving.
D
Meer mensen werkten in de landbouwsector op het platteland.
Slide 8 - Quiz
Wat is geen oorzaak van de industriële revolutie?
A
verbeteringen in de landbouw
B
kinderarbeid
C
de wetenschappelijke revolutie
D
bevolkingsgroei
Slide 9 - Quiz
Wat is een van de belangrijkste uitvindingen in de industriële revolutie?
A
stoommachine
B
ploeg
C
straatverlichting
D
dienstensector
Slide 10 - Quiz
De industriële revolutie
A
had grote gevolgen voor de hele samenleving
B
bleef beperkt tot de steden
C
waren veranderingen in productiemethoden
D
had vooral betrekking op industriearbeiders
Slide 11 - Quiz
Als gevolg van de industriële revolutie ....
A
daalde het bevolkingsaantal
B
groeide het bevolkingsaantal
C
groeide de bevolking op het platteland
D
daalde het aantal mensen in de steden.
Slide 12 - Quiz
Wat is gevolg van de industriële revolutie?
A
Goedkopere producten
B
Slechte arbeidsomstandigheden
C
Mensen trekken naar de stad voor werk
D
Betere verbindingen tussen steden (meer wegen)
Slide 13 - Quiz
Door de industriële revolutie ontstond "urbanisatie" Wat is dit?
A
Steeds meer steden werden kleiner
B
De bevolking nam af
C
Er kwamen steeds meer wegen
D
De steden groeiden en namen toe
Slide 14 - Quiz
Geef een verklaring voor het hoge sterftecijfer in een industriestad in de 19de eeuw.
timer
1:00
Slide 15 - Open question
Welke zin over het lot van de arbeiders rond 1900 is juist?
A
Arbeiders profiteerden vanaf nu net als anderen van de groeiende welvaart.
B
Er kwamen sociale wetten die arbeiders meer rechten afnamen.
C
Het leven van de meeste arbeiders werd rond 1900 direct beter.
D
Veel arbeiders kwamen moeilijk rond zonder het loon van hun kinderen.
Slide 16 - Quiz
Sleep de woorden naar de juiste klasse
timer
0:30
arbeidersklasse
middenklasse
gegoede burgerij
mijnwerker
fabrieksarbeider
winkelier
advocaat
onderwijzer
fabrikant
geschoold
ongeschoold
Slide 17 - Drag question
Hoe was het leven van arbeiders in de 19e eeuw?
timer
0:10
Slide 18 - Poll
Is de volgende zin over de woonomstandigheden van arbeiders goed of fout: In de arbeiderswijken ontbrak riolering.
A
goed
B
fout
Slide 19 - Quiz
Is de volgende zin over de woonomstandigheden van arbeiders goed of fout: De arbeiders konden makkelijk hun woning verliezen, als ze bijvoorbeeld klaagden over slecht onderhoud.
A
goed
B
fout
Slide 20 - Quiz
Wat is het liberalisme?
A
Politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk gelijkheid voor alle burgers.
B
Politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor alle burgers.
C
Economische stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor alle burgers.
D
Economische stroming die opkomt voor zoveel mogelijk gelijkheid voor alle burgers.
Slide 21 - Quiz
Wie zijn de aanhangers van liberalisme?
A
Arbeiders
B
Gelovigen
C
Rijke mensen en fabriekseigenaren
D
Geert Wilders
Slide 22 - Quiz
Wat is GEEN kenmerk van het Liberalisme?
A
Persoonlijke vrijheid
B
Weinig regels voor de economie
C
Actieve rol van de overheid
D
Passieve rol van de overheid
Slide 23 - Quiz
Liberalisme
Socialisme
Arbeiders moeten ook kiesrecht krijgen
Alleen rijke mensen mogen stemmen
Wetten moeten arbeiders beschermen
Fabriekseigenaren moeten zo min mogelijk gehinderd worden door regels