Toets paragraaf 3.1 t/m 3.3

Toets
3.1 t/m 3.3
1 / 24
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Toets
3.1 t/m 3.3

Slide 1 - Slide

Welke zin is juist?
Kies er één uit.
A
Een castellum is een legerkamp
B
Noviomagus is een zee
C
De Rijn is de noordgrens
D
De Romeinen zijn slecht bewapend.

Slide 2 - Quiz

Hoe noemden de Romeinen hun grens
A
Legioen
B
Aquaduct
C
Limes
D
Grens

Slide 3 - Quiz

Om opstanden
te voorkomen
gaf ..... brood en
spelen aan het volk.
A
de gladiator
B
de keizer

Slide 4 - Quiz

Julius Caesar werd vermoord omdat
A
hij keizer wilde worden
B
hij te veel macht kreeg
C
hij brood en spelen organiseerde
D
hij Gallië veroverd had

Slide 5 - Quiz

Wie bestuurden er de Republiek?
A
De Koning en de Senaat
B
De Senaat en de burgers
C
De Senaat en de Consuls
D
De Keizer

Slide 6 - Quiz

Door wie werd Rome geregeerd?
tot 500 voor Chr.
A
Een koning
B
De keizer
C
300 rijke mannen (senaat)

Slide 7 - Quiz

Wat waren thermen in de
Romeinse tijd?
A
Aquaducten
B
Burgeroorlogen
C
Badhuizen
D
Ambtenaren in de senaat.

Slide 8 - Quiz

Hoe heette het centrale plein in een Romeinse stad?
A
Pax Romana
B
Forum
C
Romanisering
D
Senaat

Slide 9 - Quiz


Welke uitspraak over Caesar is onjuist?
A
Caesar had de steun van veel soldaten
B
De senaat benoemde Caesar tot alleenheerser
C
Caesar maakte een einde aan de macht van de senaat
D
Caesar werd vermoord, omdat senatoren meer macht kregen.

Slide 10 - Quiz

Pax Romana betekent letterlijk:
A
Romeinse pact
B
Romeinse vrede
C
Romeinse post
D
Romeinse vroomheid

Slide 11 - Quiz

Wie was de eerste Keizer van Rome?
A
Keizer Caesar
B
Keizer Custers
C
Keizer Nero
D
Keizer Augustus

Slide 12 - Quiz

Hoe noemden de Romeinen de inwoners van het gebied Germania Inferior
A
Galliërs
B
Germanen
C
Noormannen
D
Bataven

Slide 13 - Quiz

Wie was tijdens de Bataafse opstand de leider van de Bataven?
A
Alarik
B
Caesar
C
Civilis
D
Plinius

Slide 14 - Quiz


Welk volk kwam in 69 n. Chr in opstand tegen de Romeinen?
A
Tubanten
B
Friezen
C
Cananefaten
D
Bataven

Slide 15 - Quiz

Wat zijn proletariërs?
A
Arme Romeinen
B
Werkeloze Romeinen
C
Arme en werkeloze Romeinen

Slide 16 - Quiz

Wat is waar?
A
De Romeinen hebben weinig vijanden
B
De Germanen en Romeinen waren vrienden
C
De Germanen vochten regelmatig tegen de Romeinen
D
De Germanen kenden de Romeinen niet

Slide 17 - Quiz

De Romeinen veranderden veel in de veroverde gebieden. Wat gebeurde er niet?
A
De Romeinen bouwden nieuwe wegen
B
De Romeinen verkochten nieuwe spullen
C
De Romeinen verboden de oorspronkelijke godsdienst
D
De Romeinen brachten nieuwe kleding mee

Slide 18 - Quiz

Hoe kon het dat de Romeinen andere volken gemakkelijk versloegen?
A
Romeinen hadden meer kracht
B
De Romeinen waren sneller
C
De Romeinen hadden een beroepsleger
D
Het Romeinse leger had meer paarden

Slide 19 - Quiz

Welke taal spraken de Romeinen?
A
Romeins
B
Latijn
C
Germaans
D
Italiaans

Slide 20 - Quiz

De romeinen hebben heel Nederland bezet!
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

Romaniseren is
A
De verspreiding van de cultuur van de romeinen
B
Het veroveren van zoveel mogelijk gebied door de Romeinen
C
Het proces van handel tussen de Romeinen en Germanen
D
Een verplichte taalpolitiek waarbij alle bezette gebieden het Romaans moeten leren

Slide 22 - Quiz

Wat voor soort mensen zaten er in de senaat?
A
Rijke Romeinen
B
Belangrijke Romeinen
C
Rijke Romeinse mannen
D
Rijke en belangrijke Romeinse mannen

Slide 23 - Quiz

Waarom vonden gebieden het vaak niet zo erg om veroverd te worden door de Romeinen?
A
Romeinen kwamen dan nooit meer langs
B
Iedereen mocht de Romeinen
C
Ze mochten zichzelf blijven besturen
D
Ze wilden graag de Romeinse cultuur overnemen

Slide 24 - Quiz