Vocabulaire A (p.124)Schrijf de volgende 10 woorden over in je schrift:
1. le moyen de transport - het vervoermiddel 8. l'aller-retour - het retourtje
2. le billet - het ticket 9. l'aller-simple - de enkele reis
3. la destination - de bestemming 10. changer - overstappen
4. la grève - de staking
5. la circulation - het verkeer
6. la gare - het station
7. la voie - het spoor