9.2 Tweelingonderzoek

9.2 Tweelingonderzoek
Terugblik 9.1 (laptop en inloggen LessonUp)
Uitleg fenotype door tweelingonderzoek en epigenetica
Oefenen.
Huiswerk.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

9.2 Tweelingonderzoek
Terugblik 9.1 (laptop en inloggen LessonUp)
Uitleg fenotype door tweelingonderzoek en epigenetica
Oefenen.
Huiswerk.

Slide 1 - Slide

9.1 Chromosomen en genen
Genexpressie ontstaat als andere zogenaamde regulatorgenen de structuurgenen 'aan' zetten. Hierdoor ontstaat celdifferentiatie (verschillende cellen).
Alle cellen in 1 lichaam hebben hetzelfde genoom (kernDNA en mtDNA). 20.500 genen met variaties. Een genvariatie is een allel. Dit is je genotype.

Slide 2 - Slide

Wat zijn homologe chromosomen?
A
een chromosomenpaar
B
X- en Y-chromosoom
C
twee chromatiden
D
ander woord voor autosomen

Slide 3 - Quiz

Krijgt een jongen het X-chromosoom van zijn moeder of van zijn vader?
En van wie heeft hij het Y-chromosoom gekregen?
A
Het X-chromosoom kan alleen van zijn moeder komen, het Y-chromosoom alleen van zijn vader
B
Het X-chromosoom kan alleen van zijn vader komen, het Y-chromosoom alleen van zijn moeder
C
Het X-chromosoom kan zowel van zijn vader als van zijn moeder komen, het Y-chromosoom alleen van zijn vader
D
Het X-chromosoom kan zowel van zijn vader als van zijn moeder komen, het Y-chromosoom alleen van zijn moeder

Slide 4 - Quiz

Welke chromosomen geeft een vader aan zijn kinderen?
A
22 autosomen en zijn X-chromosoom of zijn Y-chromosoom
B
alleen het Y-chromosoom
C
22 autosomen en het Y-chromosoom
D
alleen zijn X-chromosoom of zijn Y-chromosoom

Slide 5 - Quiz

Welke cellen hebben geen paren chromosomen (46) maar enkele chromosomen (totaal 23) in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
C
Hersencellen
D
bloedcellen

Slide 6 - Quiz

Celdifferentiatie en celspecialisatie ontstaat door
A
De verschillende genen die op het DNA voorkomen
B
Het eiwit dat de regelgenen maken
C
De cellen waarin het DNA zit
D
een schakelaar in je lichaam die uit of aan staat

Slide 7 - Quiz

Celprocessen
Regelgenen in de cel regelen welke eiwitten worden aangemaakt en daarmee krijgt de cel zijn uiteindelijke vorm en functie.
In welke volgorde vinden de celprocessen plaats? En waarom?
A
Eerst celdifferentiatie en dan celspecialisatie, omdat de functie afhankelijk is van de vorm.
B
Eerst celdifferentiatie en dan celspecialisatie, omdat de vorm afhankelijk is van de functie.
C
Eerst celspecialisatie en dan celdifferentiatie, omdat de functie afhankelijk is van de vorm.
D
Eerst celspecialisatie en dan celdifferentiatie, omdat de vorm afhankelijk is van de functie.

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Emergente eigenschappen zijn een combinatie en samenwerking van aparte eigenschappen/factoren die samen iets extra's kunnen.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Hoe noem je nieuwe eigenschappen die op elk hoger organisatieniveau verschijnen.
A
Verschijnende eigenschappen
B
Organische eigenschappen
C
Emergente eigenschappen
D
Convergente eigenschappen

Slide 13 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 14 - Quiz

Een ééneiige tweeling groeit gescheiden van elkaar op. Wat zou je goed kunnen onderzoeken met behulp van deze tweeling?
A
De invloed van genen op het fenotype
B
De invloed van omgevingsfactoren op het fenotype
C
De invloed van omgevingsfactoren op het genotype
D
De invloed van het fenotype op de genen.

Slide 15 - Quiz

Ééneiïge Tweelingen.
Wat is waar?
A
één-eiïge tweelingen hebben hetzelfde genotype en verschillende fenotypen
B
één-eiïge tweelingen hebben hetzelfde genotype en hetzelfde fenotype
C
één-eiïge tweelingen hebben verschillende genotypen en hetzelfde fenotype
D
één-eiïge tweelingen hebben verschillende genotypen en verschillende fenotypen

Slide 16 - Quiz

Kinderen die in de hongerwinter van '44 verwekt zijn, hebben een verhoogde kans op overgewicht, diabetes, hartziekten en schizofrenie. Dit is een voorbeeld van:
A
epigenetica
B
genregulatie
C
genexpressie
D
transcriptie

Slide 17 - Quiz

Wat is epigenetica?
A
Invloeden vanuit het milieu
B
Onderzoek naar erfelijke eigenschappen
C
Eigenschappen die erfelijk zijn zonder DNA veranderingen
D
Onderzoek naar eigenschappen die anders tot uiting komen zonder DNA veranderingen

Slide 18 - Quiz

Wat wordt er bestudeerd bij epigenetica?
A
Activiteit van genen
B
Erfelijke eigenschappen
C
Mutaties in genen
D
Nucleotide volgorde van DNA

Slide 19 - Quiz

Bestudeer en maak 9.2 
Bestudeer de tekst, Binas tabellen waar naar verwezen wordt en de bronnen in je boek. 
Maak daar aantekeningen met schema's van. Gebruik daarbij in ieder geval alle begrippen.
Maak de opdrachten in je werkboek (gebruik tekst, bronnen en Binas waar nodig)
Kijk na en verbeter met de antwoordbladen (Magister ELO bronnen gedeelde doc....)
Tip: Als je iets niet begrijpt of er nog vragen over hebt maak dan een aantekening daarvan en vraag je docent of klasgenoot om uitleg.

Let op: GPO nu compleet ingeleverd? 
Huiswerk voor einde week : 9.1 en  9.2 zijn af (bestudeert en gemaakt) woensdag 9/10 controle.
KWT bi over 2 weken: Aantekeningen en oefenen  9.2



Slide 20 - Slide