Oefentoets hoofdstuk 1, 1 KGT

Oefentoets 1 KGT
Hoofdstuk 1
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Oefentoets 1 KGT
Hoofdstuk 1

Slide 1 - Slide

Onderdeel 1
Lezen

Slide 2 - Slide

1. Om het onderwerp van een tekst te vinden, moet je de hele tekst goed lezen
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

2. Noteer de titel van de tekst

Slide 4 - Open question

3. Hoeveel tussenkopjes heeft de tekst?
A
geen
B
een
C
twee
D
drie

Slide 5 - Quiz

4. Wat is het onderwerp van de tekst?
A
aanbiedingen bij Walmart
B
afgeprijsde barbiepoppen
C
de barbiepop in de VS
D
rel om zwarte barbiepop

Slide 6 - Quiz

5. Waarom is de zwarte barbiepop afgeprijsd?
A
Amerikanen vinden zwarte barbies lelijk
B
De zwarte barbiepop verkocht minder goed
C
De zwarte barbiepop was veel te duur
D
In Louisiana zijn de mensen racistisch

Slide 7 - Quiz

6. In alinea 2 staat: 'waar zwarten nog vaak met racisme te maken hebben'. Waarom is deze zin toegevoegd?
A
Om te laten zien dat alle mensen in Louisiana racistisch zijn
B
Om te laten zien dat het in Louisiana gevoelig ligt om zwarte barbies af te prijzen
C
Om te laten zien dat racisme nog lang niet verdwenen is in de wereld
D
Om te laten zien dat Walmart in Louisiana zwarte mensen discrimineert

Slide 8 - Quiz

Onderdeel 2
Woordenschat

Slide 9 - Slide

afwezig
gebrek
gemakkelijk te beïnvloeden
nadoen
slim
toenemen
imiteren
vatbaar

Slide 10 - Drag question

10. Welk woord past in de zin: 'Volgens de website ....... ze de bestelling gratis binnen vierentwintig uur'

Slide 11 - Open question

11. Welk woord past in de zin: 'Als ik een zielig verhaal hoor, kan ik mijn ..... moeilijk verbergen

Slide 12 - Open question

12. Noteer een synoniem van 'auteurs'. De synoniemen staan in de tekst.

Slide 13 - Open question

13. Noteer een synoniem van 'mysterieuze'. De synoniemen staan in de tekst.

Slide 14 - Open question

Onderdeel 3
Taalverzorging --> grammatica

Slide 15 - Slide

14. Een werkwoord kan veranderen van tijd
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

15. In een zin staan altijd twee of meer werkwoorden
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

16. Welk woord is een werkwoord
A
borden
B
koekenpan
C
nooit
D
zoeken

Slide 18 - Quiz

17. Welk woord is een werkwoord
A
best
B
brandt
C
komkommer
D
zand

Slide 19 - Quiz

Onderdeel 4
Taalverzorging --> formuleren

Slide 20 - Slide

18. Wil jij de/het oven aan aanzetten op 220 graden?
A
de
B
het

Slide 21 - Quiz

19. Dorine moest met haar gekneusde pols naar de/het ziekenhuis
A
de
B
het

Slide 22 - Quiz

20. Met de/het scooter ben je sneller op de training.
A
de
B
het

Slide 23 - Quiz

21. Bah, wat is dat/die toilet verschrikkelijk vies!
A
dat
B
die

Slide 24 - Quiz

22. Zou dat/die gerucht over de sloop van ons clubhuis waar zijn?
A
dat
B
die

Slide 25 - Quiz

23. Puck heeft dat/die groene markeerstift gebruikt om aantekeningen te maken?
A
dat
B
die

Slide 26 - Quiz

24. Ik ben bang dat deze/dit shirt me inmiddels veel te klein is
A
deze
B
dit

Slide 27 - Quiz

25. Voor jouw computer is deze/dit virusscanner het beste
A
deze
B
dit

Slide 28 - Quiz

26. Ik vind het schilderij dat/die bij mijn opa in de gang hangt, foeilelijk
A
dat
B
die

Slide 29 - Quiz

Onderdeel 5
Taalverzorging --> spelling

Slide 30 - Slide

27. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet:
'is de wedstrijd tegen velocitas in zuidhorn afgelopen zondag afgelast'

Slide 31 - Open question

28. Zet hoofdletters en leestekens waar nodig: 'in december heb ik in de kerkstraat een ongeluk gehad met mijn fiets'

Slide 32 - Open question

29. Kies de juiste spelling
A
nauwkeurig
B
nouwkeurig

Slide 33 - Quiz

30. Kies de juiste spelling
A
toeschauwers
B
toeschouwers

Slide 34 - Quiz


Hoe is het gegaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Welk cijfer denk je dat je gaat halen voor de toets?
010

Slide 36 - Poll