Hoofdstuk 4 - les 1

Welkom bij Nederlands
  • Lezen (20 minuten)
  • Nakijken huiswerk
  • Uitleg bijstelling, samengestelde zinnen, woordsoorten
  • Werken aan weektaak 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
  • Lezen (20 minuten)
  • Nakijken huiswerk
  • Uitleg bijstelling, samengestelde zinnen, woordsoorten
  • Werken aan weektaak 

Slide 1 - Slide

Lezen
Wat? Lezen in een boek
Hoe? In stilte
Tijd? 20 minuten

timer
20:00

Slide 2 - Slide

Bijstellingen 
Bijstelling

Slide 3 - Slide

De bijstelling:
  • is een deel van een zinsdeel;
  • staat altijd tussen komma's  óf
  • na een komma achter het zelfstandig naamwoord;
  • noemt dezelfde zaak of persoon nog een keer, maar dan met andere woorden

Slide 4 - Slide

Bijstelling
2x2, de leukste klas van de school, is nu weer hard aan het werk.

Slide 5 - Slide

Bijstelling
2x2, de leukste klas van de school, is nu weer hard aan het werk.

Slide 6 - Slide

Bijstelling
2x2, de leukste klas van de school, is nu weer hard aan het werk.

2x2 = de leukste klas van de school

Slide 7 - Slide

samengestelde zinnen
  • Bestaat uit twee of meer losse zinnen.
  • De losse zinnen worden samengevoegd met een voegwoord. 
  • Samengestelde zinnen hebben 2 of meer persoonsvormen. 

Slide 8 - Slide

Twee zinnen samengevoegd
Ik maak een Tiktokfilmpje en ik plaats een bericht op Instagram.

Deze twee zinnen zijn aan elkaar geplakt met een voegwoord.

Slide 9 - Slide

Twee zinnen samengevoegd
Ik maakte een Tiktokfilmpje en ik plaatste een bericht op Instagram.

Doe de tijdsproef: meer dan 1 PV, dus: samengestelde zin!

Slide 10 - Slide

Hoofdzin en bijzin
Een samengestelde zin heeft altijd een hoofdzin.

Een samengestelde zin kan bestaan uit:
Hoofdzin + hoofdzin
Hoofdzin + bijzin

Slide 11 - Slide

Hoofdzin en bijzin
Zinnen zijn aan elkaar verbonden met voegwoorden:

  • Hoofdzin + hoofdzin > nevenschikkend voegwoord
    (en, (of), maar, want, dus)

  • Hoofdzin + bijzin > onderschikkend voegwoord
    (zoals, (of), omdat, etc.)

Slide 12 - Slide

Nevenschikkende voegwoorden
  • Verbinden gelijkwaardige zinnen. 
  • Deze zinnen kun je onafhankelijk van elkaar gebruiken.
  • Nevenschikkende voegwoorden: en, of, maar, want, dus

Ik moet mijn fiets pakken, dus ik loop naar de schuur.

Als je het voegwoord weglaat, staan er twee goede zinnen.


Slide 13 - Slide

Onderschikkende voegwoorden
  • Verbinden ongelijkwaardige zinnen. 
  • Deze zinnen kun je NIET onafhankelijk van elkaar gebruiken.
  • Onderschikkende voegwoorden: omdat, zoals, of, etcetera...

Ik moet mijn fiets pakken omdat ik naar school moet.

"ik naar school moet" is geen goede zin. Dus: ongelijkwaardig!


Slide 14 - Slide

Weektaak
Wat? H4 opdracht 1 tot en met 5
Hoe? In je werkboek, gebruik je aantekeningen
Hulp? Steek je hand op
Tijd? 15 minuten
Klaar? Lezen in je boek

timer
15:00

Slide 15 - Slide

Vragend voornaamwoord
Er zijn 4 vragende voornaamwoorden: 
wie, wat, welke, wat voor (een)

Slide 16 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden
Met een aanwijzend voornaamwoord kun je iets of iemand aanwijzen.

Deze kast, die leerling, dit gebakje, dat grapje.

Slide 17 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord


Lotte die dat karretje pakt, is een stommeling.
Betrekkelijk
voornaamwoord
Antecedent

Slide 18 - Slide

Voorbeelden

Slide 19 - Slide

Het onbepaald voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord = onbep. vnw 

Slide 20 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kan een persoon of ding zijn. Je kunt het ook zelfstandig gebruiken, dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat.

Alles heb ik voor je over! 

Slide 21 - Slide

Voorbeelden
Heb ik je iets gevraagd?
Alles is nog mogelijk.
Ieder kind krijgt een kans.
Niemand praat met Piet.
Men zegt dat altijd.
Iedereen houdt van chocolade.
Als de zonsondergang rood van kleur is, gaat het regenen, zegt men.

Slide 22 - Slide

Weektaak
Wat? H4 opdracht 6, 7, 8
Hoe? In je werkboek, gebruik je aantekeningen
Hulp? Steek je hand op
Tijd? 15 minuten
Klaar? Lezen in je boek

timer
15:00

Slide 23 - Slide