fictie - les 1

Fictie les 1
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Fictie les 1

Slide 1 - Slide

Programma
- Welkom
- Even werken aan de mondelinge taalvaardigheid
- Doelen
- Instructie
- Aan het werk
- Evaluatie

Slide 2 - Slide

In tweetallen


Wat vind jij je beste eigenschap en waarom? 

Geef antwoord in hele zinnen en motiveer je antwoord goed. 

Slide 3 - Slide

Doelen
Aan het einde van de les

- weet je welke manieren een schrijver kan gebruiken om een verhaal spannend te maken
- weet je welke vertelperspectieven er zijn
- heb je de theorie toegepast op een verhaal

Slide 4 - Slide

Spanning
Spanning: alles wat je benieuwd maakt naar de afloop. Meerdere technieken:
- hoofdpersoon in gevaarlijke situatie / omgeving
- open plekken (vragen die een verhaal oproept)
- onverwachte wending
- vermoeden
- uitstel
- informatievoorsprong (lezer weet iets wat personage niet weet)
- cliffhanger

Slide 5 - Slide

Opdracht
Lees de inleiding van het verhaal (fictie, blok 1) en daarna de volgende regels. Noteer welke manier van spanning er worden gebruikt. 

- r. 10 - 16
- schuingedrukt gedeelte na r. 58 (2 manieren!) 
- r. 107 - 137
- r. 157 - 182 

Slide 6 - Slide

Vertelperspectief
Vertelperspectief: lezen vanuit een bepaald standpunt.
- ik-perspectief: leest in de ik-vorm
- hij-/zij-perspectief: leest vanuit hij / zij
- alwetende verteller: speelt zelf geen rol, maar geeft commentaar.

Slide 7 - Slide

Opdracht
Lees het hele verhaal. 


Slide 8 - Slide

Opdracht
Beantwoord de onderstaande vragen. Geef antwoord in goedlopende zinnen. 

1. Beschrijf de hoofdpersoon (uitgebreid) en minimaal twee andere personages. Geef hun onderlinge relatie en de rol van de bijfiguren aan. 
2. Leg uit of dit verhaal realistisch is. 
3. Bespreek met degene naast je uit welk perspectief je het verhaal leest. Schrijf dit antwoord op. 

Slide 9 - Slide

Evaluatie
Aan het einde van de les

- weet je welke manieren een schrijver kan gebruiken om een verhaal spannend te maken
- weet je welke vertelperspectieven er zijn
- heb je de theorie toegepast op een verhaal

Slide 10 - Slide

Fictie =
A
echt
B
verzonnen

Slide 11 - Quiz

Realistisch betekent dat ...
A
het echt kan gebeuren
B
dat het niet echt kan gebeuren
C
het echt gebeurd is
D
het niet echt gebeurd is

Slide 12 - Quiz

Als in een verhaal staat: "zegt Maarten", dan noem je dit
A
alwetend perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
het ik-perspectief

Slide 13 - Quiz

Wanneer je uit de ogen van de hoofdpersoon leest, noem je dit
A
alwetend perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
het ik-perspectief

Slide 14 - Quiz

Welke manieren van spanning kan een schrijver gebruiken?

Slide 15 - Open question