This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Masterclass: Gesprekken voeren A2
Slide 1 - Slide
Masterclass Goals
When you've completed this masterclass:
... you know how the exam works.
... you know how the exam is built up and how you will be judged.
... you can start a conversation in English.
... you can keep a conversation going in English.
... you can end a conversation in English.
Slide 2 - Slide
How does the exam work?
Online
Recording
Make sure your camera works
1 on 1
Try to find the best wifi-spot in your house
Slide 3 - Slide
How is the exam built up?
1. Samenhang
2. Bereik en beheersing van de woordenschat
3. Interactie en interactie strategieën
4. Grammaticale correctheid
5. Vloeiendheid
6. Uitspraak
7. Afstemming taalgebruik op doel en gesprekspartner
Slide 4 - Slide
1. Samenhang
Voldoende: Je maakt nog fouten in het aanbrengen van opbouw in je uitingen. Je gebruikt eenvoudige voeg- en verwijswoorden soms correct.
Goed: Je verbindt groepen woorden tot een samenhangende opeenvolging van punten. Je gebruikt eenvoudige voeg- en verwijswoorden vrijwel altijd correct. Je gebruikt complexere voeg- en verwijswoorden redelijk correct.
Slide 5 - Slide
Voeg- en verwijswoorden (Conjunctions)
Wat zijn voegwoorden?
Wat zijn verwijswoorden?
Slide 6 - Slide
Welke voeg- en verwijswoorden ken je in het Nederlands?
Slide 7 - Mind map
Which conjunctions do you know in English?
Slide 8 - Mind map
Eenvoudige voegwoorden:
and - or - but - because - after
Example: I’m hungry but I don’t have any food.
Complexere voegwoorden:
while - if - unless - even though - as soon as
Example: I can't send a message whileI'm driving.
Eenvoudige verwijswoorden:
this - that - him - me - her
Example: Do you like thatsandwhich?
Complexere verwijswoorden:
Mine - himself - herself - myself - each other - which - whose - these - those
Example: That’s the man whose car broke down.
Slide 9 - Slide
Practise:
Look at the list of conjunctions.
Write down 5 sentences with at least 1 conjunction.
2. Now look at the list of 'verwijswoorden'.
Write down 5 sentences with at least 1 'verwijswoord'.
timer
3:00
Slide 10 - Slide
2. Bereik en beheersing van de woordenschat
Voldoende: Je toont voldoende woordenschat om alledaagse handelingen uit te voeren en kan een beperkt repertoire hanteren met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen. Eenvoudige voorzetselcombinaties zijn soms correct.
Goed: Je hebt een goede woordenschat om je te uiten over dagelijkse onderwerpen, fouten doen zich voor bij niet-vertrouwde onderwerpen. Eenvoudige voorzetselcombinaties zijn meestal correct.
Slide 11 - Slide
Alledaagse handelingen / Vertrouwde onderwerpen
Ask simple questions
Introduce yourself
Talk about your living situation
Talk about your family
Talk about your job
Slide 12 - Slide
What things do you mention when you introduce yourself?
Slide 13 - Mind map
Introducing yourself
Your name
Your age
The place where you live
With whom you live
Your hobbies
If you have any pets
What profession?
Slide 14 - Slide
Voorzetselcombinaties: Preposition combinations
Ik heb me geabonneerd op dit tijdschrift.
De regering wil bezuinigen op.
I'm angry with you.
I'm happy for you.
Slide 15 - Slide
Which preposition belongs here? Jamila is good .......... songwriting and painting.
A
about
B
at
C
for
D
in
Slide 16 - Quiz
Which preposition belongs here? Jewell is afraid .............. swimming in the ocean.
A
to
B
at
C
in
D
of
Slide 17 - Quiz
Which preposition belongs here? Brazil is known ............. its wonderful music and friendly people.
A
for
B
to
C
of
D
in
Slide 18 - Quiz
Which preposition belongs here? I was fed up ................. my boyfriend’s lies, so I ended the relationship.
A
in
B
with
C
about
D
for
Slide 19 - Quiz
To do in your own time:
Create an English word-web with words that have to do with your profession.
Slide 20 - Slide
How is the exam built up?
1. Samenhang
2. Bereik en beheersing van de woordenschat
3. Interactie en interactie strategieën
4. Grammaticale correctheid
5. Vloeiendheid
6. Uitspraak
7. Afstemming taalgebruik op doel en gesprekspartner
Slide 21 - Slide
3. Interactie en Interactiestrategiën
Reageren op vragen en uitspraken.
De communicatie in stand houden met behulp van eenvoudige strategieën
Slide 22 - Slide
Interactiestrategiën
Vragen om herhaling bij onbegrip
Gebruik maken van fillers
Herhalen om wederzijds begrip te bevestigen
Begrippen omschrijven
Slide 23 - Slide
4. Grammaticale correctheid
Zinsopbouw
Werkwoordsvormen
Enkelvoud - meervoud
Fouten maken mag!
Slide 24 - Slide
5. Vloeiendheid / 6. Uitspraak
Korte uitingen produceren gaat met gemak, ondanks valse starts en aarzelingen.
Je bent goed verstaanbaar, ondanks een merkbaar accent.
Practise practise practise!
Linguee.nl or the cambridge dictionary
Slide 25 - Slide
7. Afstemming taalgebruik op doel en gesprekspartner
Alledaagse beleefdheidsvormen zoals:
Begroeten: Hi, Goodmorning, Goodafternoon, How are you?
Bedanken: Thanks, Thank you for your time.
Afscheid nemen: Bye! See you later. See you next week!