vragen stellen in het Frans

Poser des questions en français
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Poser des questions en français

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je:

- zinnen vragend maken met inversie
- zinnen vragend maken met een vraagwoord
- de verschillende betekenissen van quel herkennen.

Slide 2 - Slide

Ken jij manieren
waarop je vragen
kunt stellen in het Frans?

Slide 3 - Mind map

Vraagwoorden in het Frans

Slide 4 - Mind map

In de volgende slide gebruiken we de volgende zin als voorbeeld:

Tu as un chat.
Betekenis: Jij hebt een kat.

Slide 5 - Slide

A. Manieren van vragen stellen zonder vraagwoord:
   1. Est-ce que + gewone zin + ? 
p. ex.: Est-ce que tu as un chat?

   2. Inversie (omkering van onderwerp & persoonsvorm)+ rest van de zin+ ? 
p. ex.: As-tu un chat?  

Slide 6 - Slide

LET OP! BIJ INVERSIE:
Het onderwerp MOET een persoonlijk vwn zijn. Dus: je / tu / il / elle / on / nous / vous / ils / elles. Staat er een ander onderwerp, dan vervang je deze door een pers vnw:
p.ex. Mes parents ont mangé
Ont-ils mangé?

Slide 7 - Slide

Maak de onderstaande zin vragend met behulp van est-ce que. Sleep de woorden in de juiste volgorde.

1. Tu es déjà allé dans un pays francophone.
timer
1:00
est-ce que
tu
es
déjà
allé
dans un pays francophone
?

Slide 8 - Drag question

Maak de onderstaande zin vragend door middel van inversie. Sleep de woorden in de juiste volgorde.

1. Tu es déjà allé dans un pays francophone.
timer
1:00
tu
es
déjà
allé
dans un pays francophone
?
-

Slide 9 - Drag question

B. Met vraagwoord
1.  vraagwoord + est-ce que + gewone zin + ?

       p. ex.:  Quand est-ce que tu vas avoir un chat?


Slide 10 - Slide

Vraagwoorden 
In het Frans kennen we de volgende vraagwoorden:
combien = hoeveel
comment = hoe 
où = waar
pourquoi = waarom
quand = wanneer
que/qu'est-ce que = wat
qui = wie 

Slide 11 - Slide

welk woord is geen vraagwoord?
A
quand
B
ou
C
comment
D
pourquoi

Slide 12 - Quiz

Welk woord is een vraagwoord?
A
souvent
B
pourquoi
C
chouette
D
beaucoup

Slide 13 - Quiz

Wat is geen vraagwoord?
A
Combien
B
quand
C
pour
D
quel

Slide 14 - Quiz

Wat is geen vraagwoord?
A
Combien
B
quand
C
pour
D
quel

Slide 15 - Quiz

Vul het juiste vraagwoord in :
......tu fais comme sport ?
A
pourquoi
B
qu'est-ce que
C
quand
D

Slide 16 - Quiz

Welk vraagwoord is correct?
……… va à la fête de Yann?
A
comment
B
C
qui
D
quand

Slide 17 - Quiz

Welk vraagwoord is hier nodig?
Ton anniversaire, c’est ... ?
A
pourquoi
B
qui
C
combien
D
quand

Slide 18 - Quiz

Welk vraagwoord past in de zin:
" ... tu détestes l'anglais?"
A
quand
B
pourquoi
C
qu'est-ce que
D
qui

Slide 19 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
Tu habites ....? Moi, j'habite à Liège.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 20 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
..... tu t'appelles? Je m'appelle Robin.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 21 - Quiz

C. Vraagwoord quel (=welke)
Het vraagwoord quel past zich aan aan het zn waar het bij hoort.
Quelle est ta matière préférée?

Slide 22 - Slide

Betekenis quel
Quel betekent welke. Maar:
Wanneer quel opgevolgd wordt door het ww "être" betekent het: "wat is / wat zijn"

p.ex. Quelles sont tes chansons préférées?
-> Wat zijn je lievelings liedjes?

Slide 23 - Slide

Le sport. Tu fais ..... sport?
A
quels
B
quelle
C
quel
D
quelles

Slide 24 - Quiz

............... est ton jean préféré?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 25 - Quiz

Wat betekent Quelle in deze zin:
Quelle est ta matière préférée?
A
welke
B
wie
C
wat
D
wanneer

Slide 26 - Quiz

"Quel est votre avis ?"

Wat betekent "quel" ?
A
Waar
B
Welke
C
Wat
D
Wanneer

Slide 27 - Quiz

Wat heb jij deze les geleerd?

Slide 28 - Mind map

Heb jij nog een vraag over de les?
A
Alles is helder
B
1 kort klein vraagje
C
ik snap er niks van, HELP!

Slide 29 - Quiz