Periode 3 - week 14 - H. 3 Lezen + herhaling signaalwoorden


Welkom bij Nederlands!


1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson


Welkom bij Nederlands!


Slide 1 - Slide

This item has no instructions



1. Ga naar Lessonup.com
2. Registreer met je schoolmailadres 
    (....@stanislascollege.net)
3. Klascode P1b:   ktelg
   


Volg de les mee op LessonUp!

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vrijdag 9 april

Wat gaan we doen:

  • Theorie H.3 Lezen afmaken
  • Herhaling theorie Lezen H.2, tekstverbanden
  • Quiz
  • Maken: een oefentekst uit nederlandsindeonderbouw.com
      

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Toets Nederlands periode 3:

Woensdag 21 april

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Toetsweek 3: donderdag 15 april - vrijdag 23 april


Lezen H2:
- feit
- mening
  (standpunt/oordeel/opinie/opvatting)
- moeilijkewoordenwijzer (context)
- zoekend lezen
- tekstverbanden – opsommend –
  tijdsvolgorde – tegenstellend

Lezen H3:
- tekstopbouw – inleiding – kern – slot
- tweedeling
- driedeling
- verschillende functies van de inleiding
- opbouw alinea’s (kernzin + toelichting)
- hoofdgedachte
- hoofd- en bijzaken
- verwijswoorden


Toetsstof toetsweek 3
Leesvaardigheid H2 (par 2.2) en H3 (par 3.2)

Dit overzicht vind je ook in de Classroom

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Aan het einde van de les...


ken je de theorie rondom hoofdgedachte, hoofd- en bijzaken, verwijswoorden
en heb je met de theorie geoefend door de vragen uit het boek te maken

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat is volgens jou een 'hoofdgedachte'?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Theorie (hoofdgedachte)
Hoofdgedachte = het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Zo vind je een hoofdgedachte:
1. Onderwerp zoeken.
2. Wat is het belangrijkste dat de schrijver over het onderwerp         zegt? Antwoord in één zin. 


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Theorie (hoofdgedachte)
Hoe kan de hoofdgedachte in de tekst staan?
Optie 1   
Samenvatting in de inleiding of in het slot.
Optie 2
Inleiding = vraag, slot = antwoord.
Optie 3  
Inleiding = mening, slot = conclusie. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Waar zoek je in een tekst de hoofdgedachte?
A
Titel
B
Inleiding
C
Kern
D
Slot

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken = belangrijkste dingen die in de tekst worden gezegd.
Bijzaken = de minder belangrijke informatie.

Samenvatting maken? 
- Hoofdzaken noteren en bijzaken weglaten.
- Kijk per deelonderwerp wat de hoofdzaak is.
- Maak gebruik van de kernzinnen van de alinea's.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Verwijswoorden
Niet steeds dezelfde woorden gebruiken? Gebruik verwijswoorden.

Verwijswoorden wijzen naar iets wat eerder in de tekst is genoemd.

Stel een vraag om erachter te komen waar een verwijswoord naar verwijst:
Het was vervelend dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg. 
Vraag: 'Wat was vervelend?'
Antwoord: 'dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg'.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Wat is het nut van verwijswoorden?

Slide 15 - Open question

This item has no instructions


Merle heeft een glas laten vallen.
...... brak in honderden stukjes.
........ vader baalde van de rommel.
.......vond dat ........ het zelf moest opruimen.

Vul de verwijswoorden in!
verwijswoorden
verwijswoorden

Slide 16 - Open question

This item has no instructions


Waarnaar verwijst 'hij' in de volgende zin? 
Die oude eik is ziek en daarom moet hij gekapt worden. 

Slide 17 - Open question

De eik is mannelijk. Vandaar de verwijzing met 'hij'.

Waarnaar verwijst 'haar' in de volgende zin?
De familie Van Voorst tot Voorst heeft haar landgoed verkocht. 

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Herhaling toetsstof periode 3
Tekstverbanden

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Tekstverbanden

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

VOORBEELD OPSOMMING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • ten eerste, ten tweede, ten slotte
  • om te beginnen
  • ook (nog)
  • verder
  • en
  • dubbele punt (:)
  • liggende streepje (-)
  • getallen (1, 2, 3)

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

 VOORBEELD TEGENSTELLING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • tegenover
  • maar
  • hoewel
  • echter
  • toch
  • aan de ene kant ... aan de andere kant



Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Kan je de gebeurtenissen in een andere tijdsvolgorde zetten?
Dan is het een opsomming! (En geen tijdsvolgorde.)

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Schrijf hier een zin met een signaalwoord voor tijdsvolgorde

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Quiz over tekstverbanden
vijf vragen

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Weet je nog?

'Toch' is een signaalwoord voor
A
tijdsvolgorde
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Welk tekstverband herken je?
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
A
tijdsvolgorde (chronologie)
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Welke zin is een opsomming?
A
Voordat ik naar school ga, eet ik een boterham.
B
En daarom ga ik naar school.
C
Ik leer Nederlands, wiskunde en ook Engels.
D
Vroeger lette ik nooit op in de les.

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions


Wat zijn signaalwoorden voor een opsomming?
A
ten eerste, ten tweede, ook, ten slotte, verder
B
maar, echter, toch, enerzijds, hoewel
C
voordat, eerst, vroeger, intussen, tijdens
D
dus, daardoor, hieruit volgt, kortom

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Welke drie signaalwoorden voor tijdsvolgorde zie je in de zin:

Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Oefenen: ga naar
nederlandsindeonderbouw.com   

http://www.taaluitleg.nl/hotpot/teksten/tbs.htm

Slide 34 - Slide

This item has no instructions