This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Spreken: stijlfiguren en beeldspraak
Nederlands
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Wat zijn stijlfiguren?
Stijlfiguren zijn spelingen met taal die bedoeld zijn om indruk te maken op degene die de tekst leest of ernaar luistert. Het kan extra nadruk op je boodschap leggen, of je boodschap juist verzachten.
Stijlfiguren worden vaak gebruikt in speeches, reclames en debatten.
Slide 3 - Slide
Overdrijving
Een overdrijving wordt ingezet om iets mooier of juist erger te laten lijken dan het is. Het wordt dus gebruikt om de boodschap kracht bij te zetten.
"Ik heb eeuwen gewacht op mijn trein."
"Ik heb me doodgelachen."
Slide 4 - Slide
Eufemisme
Iets wordt zachter uitgedrukt dan het is, om het minder hard te laten overkomen.
"Hij is heengegaan" in plaats van "hij is doodgegaan".
"Interieurverzorgster" in plaats van "schoonmaakster".
Slide 5 - Slide
Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Er wordt niet letterlijk gezegd wat er wordt bedoeld. De spreker gebruikt andere woorden voor wat hij eigenlijk bedoelt. Dit kan hij doen door bijvoorbeeld een vergelijking te maken met iets anders.
Slide 6 - Slide
Vergelijking
Twee verschillende dingen worden met elkaar vergeleken. Vaak wordt het woord 'als' gebruikt om de vergelijking aan te geven, maar dit is niet altijd het geval.
"Zo groen als gras"
"Hij ging er als een haas vandoor."
Slide 7 - Slide
Retorische vraag
Een retorische vraag is een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht. De spreker wil dat de luisteraar het eens is met wat er wordt gesuggereerd.
"Wie wil later niet goed verdienen?"
"Dat begrijpt toch iedereen?"
Slide 8 - Slide
Woordspelingen
Een woordspeling is een combinatie van woorden waarmee de spreker een komisch of overtuigend effect mee wil bereiken. Vaak wordt met de dubbele betekenis van woorden gespeeld.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
"Zijn kamer ziet eruit als een zwijnenstal." Welk stijlfiguur is dit?
A
Overdrijving
B
Vergelijking
C
Woordspeling
Slide 11 - Quiz
"Het Nederlandse hardlopen holt achteruit."
A
Vergelijking
B
Woordspeling
C
Eufemisme
D
Retorische vraag
Slide 12 - Quiz
"Is iedereen niet wel eens ondeugend geweest?"
A
Vergelijking
B
Herhaling
C
Woordspeling
D
Retorische vraag
Slide 13 - Quiz
"De spaarlamp werpt nieuw licht op de techniek."
A
Woordspeling
B
Vergelijking
C
Herhaling
D
Overdrijving
Slide 14 - Quiz
"Mijn opa heeft het tijdelijke met het eeuwige verwisseld."