Opdracht 4
Eigen zinnen, bijvoorbeeld:
1 De docent zegt / dat hij samengestelde zinnen niet moeilijk vindt, / maar / de leerlingen denken daar anders over.
{hz + (bz)} + {hz}
2 Veel mensen gaan in Zuid-Europa op vakantie, / maar / als je niet van warmte houdt, / kun je beter naar Scandinavië gaan.
{hz} + {(bz) + hz}
3 Jos is gek op surfen, / Janna houdt meer van fietsen / en / Serdar mag het liefst voetballen.
{hz} + {hz} + {hz}
4 Onze trainer weet nog niet / of hij tegen de koploper op de aanval zal spelen / of / dat hij zijn spelers alleen laat verdedigen.
{hz + (bz) + (bz)}
5 Zodra ik uit school kom, / zet ik de verwarming hoger, / want / anders vind ik het te koud in huis.
{(bz) + hz} + {hz}
6 Als je goed je best doet, / haal je vast een goed cijfer, / omdat deze toets niet heel moeilijk is.
{(bz) + hz + (bz)}