H1 quiz (basis 3)

H1 quiz (basis 3)
SAMENVATTING
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

H1 quiz (basis 3)
SAMENVATTING

Slide 1 - Slide

1) Wat zijn basisbehoeften?
A
Brood
B
Water
C
een huis
D
A, B en C zijn goed

Slide 2 - Quiz

2) Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nodig. Wat zijn twee goede voorbeelden van middelen?
A
tijd en geld
B
tijd en ruimte
C
geld en macht
D
tijd en macht

Slide 3 - Quiz

3) Wat zijn prioriteiten stellen?
A
Bekijken wat je over houdt aan het einde van de maand
B
Geld proberen te besparen op uitgaven
C
Wat je het belangrijkste vindt
D
Verbruiksgoederen

Slide 4 - Quiz

4) Wat is zelfvoorziening?
Zelfvoorziening is goederen en diensten
A
laten maken door bedrijven
B
laten maken door de overheid
C
die je voor je zelf maakt
D
laten maken door bedrijven en de overheid

Slide 5 - Quiz

5) Hoeveel procent is gekleurd?
A
25%
B
75%
C
50%
D
100%

Slide 6 - Quiz

6) Er is een school met 450 leerlingen en 56% is onder 15 jaar. Bereken hoeveel leerlingen onder de 15 jaar is?

A
252
B
242
C
232
D
222

Slide 7 - Quiz

7) Commerciële beïnvloeding gebeurt door ...
A
consumenten
B
de gemeente
C
door fabrieken, winkeliers en verkopers
D
je ouders en vrienden

Slide 8 - Quiz

8) Wat is een doelgroep
A
Een groep consumenten met een goed doel
B
Een groep producenten waarop de verkoper zich richt
C
Consumenten die een doel in hun leven zoeken
D
Een groep consumenten waarop de verkoper zich richt

Slide 9 - Quiz

9) Wat is marketing?
A
Alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen.
B
Alles wat je in je winkel hebt verkopen.
C
Het aantal producten dat je verkoopt.
D
Alle winst die een bedrijf maakt.

Slide 10 - Quiz

10) Wat is geen marketinginstrument? (dus welke P hoort er niet bij?)


A
Promotie
B
Plaats
C
Producent
D
Prijs

Slide 11 - Quiz

11) Welke reclame is ideële reclame?
A
B
C
D

Slide 12 - Quiz

12) Hoeveel procent is met tonijn?
A
80%
B
85%
C
95%
D
90%

Slide 13 - Quiz

Wat is geld reserveren?
A
Geld uitgeven
B
Geld bewaren / opzijzetten
C
Zeggen dat geld van jou is
D
Geld? Wat is dat?

Slide 14 - Quiz

13) Je ziet de maandelijkse
inkomsten en uitgaven van drie
gezinnen. Welk gezin kan niet
rondkomen van zijn inkomsten?
Gezin
Inkomsten
Uitgaven
Adams
€ 2.000,-
€ 2.000,-
Brink
€ 2.000,-
€ 2.250,-
Castens
€ 2.000,-
€ 1.900,-
A
familie Adams
B
familie Brink
C
familie Castens
D
familie Adams en familie Brink

Slide 15 - Quiz

14) Als je voorlichting wilt over je inkomsten en uitgaven dan kun je hulp krijgen van ..
A
ANWB
B
Consumentenbond
C
Nibud
D
Midud

Slide 16 - Quiz

15) Een overzicht van je inkomsten en uitgaven noem je een ...
A
Budget
B
Nibud
C
Begroting
D
Excell

Slide 17 - Quiz

16) Reken de reservering uit:
Over 30 maanden schaf ik een auto aan van € 6000. Ik heb al € 1500 gespaard.
Maandelijks reserveer ik dan ...
A
€100
B
€125
C
€150
D
€250

Slide 18 - Quiz

17) Voor welk soort uitgaven is het handig om geld te reserveren?
A
Vaste lasten
B
Dagelijkse uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Vaste kosten

Slide 19 - Quiz

18) Koopkracht is:
A
Hoeveel geld je hebt
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen met het geld dat je hebt
C
Hoeveel spaargeld je hebt

Slide 20 - Quiz

19) Met welke formule bereken je een stijging of daling in procenten?
A
(nieuw - oud ) : nieuw x 100
B
(oud - nieuw) : nieuw x 100
C
(nieuw - oud ) : oud x 100
D
(oud - nieuw) : oud x 100

Slide 21 - Quiz

20) In 2020 was je minimumloon
€ 1.092 per maand. In 2024 is dat € 1.684. Hoeveel procent is de stijging?
A
35,1%
B
35,2%
C
54,2%
D
54,1%

Slide 22 - Quiz