Week 49 - 3H

Leerdoelen week 47
  • Je kent de derde wet van newton
  • Je kunt de wisselwerkende krachten identificeren
  • Je kunt deze krachten tekenen
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen gewicht en gewichtloosheid
Hoofdstuk 6 - Energie (p129)
  • Je kunt uitleggen wat energie is
  • Je kent de wet van behoud van energie
  • Je kunt 7 verschillende vormen van energie benoemen
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Leerdoelen week 47
  • Je kent de derde wet van newton
  • Je kunt de wisselwerkende krachten identificeren
  • Je kunt deze krachten tekenen
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen gewicht en gewichtloosheid
Hoofdstuk 6 - Energie (p129)
  • Je kunt uitleggen wat energie is
  • Je kent de wet van behoud van energie
  • Je kunt 7 verschillende vormen van energie benoemen

Slide 1 - Slide

Leerdoelen week 48
  • Je kunt een som maken met rendement
  • Je kunt een aantal voorbeeldengeven van energieomzettingen
  • Je kent uitleggen wat Arbeid (W) is
  • Je kunt rekenen met de formule van arbeid (W = F*s)
  • Je kunt uitleggen wat zwaarte-energie is (Ez)
  • Je kunt rekenen met de formule van zwaarte-energie (=m*g*h)

Slide 2 - Slide

Wat is energie?
timer
1:00

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Leerdoelen week 49
  • Je kunt rekenen met de formule van zwaarte-energie
  • Je kunt rekenen met de formule van bewegingsenergie
  • Je kunt formules omschrijven

Slide 7 - Slide

Som 8 (p133)
a. waaraan kun je zien dat de bal steeds langzamer gaat?
b. welke energievorm(en) heeft de bal in het hoogste punt?
c. welke energievorm heeft de bal in het laagste punt
d. waaraan kun je zien dat het rendement vd energieomzetting geen 100%is?
timer
4:00

Slide 8 - Open question

Som 8 (p133)
a. waaraan kun je zien dat de bal steeds langzamer gaat?
b. welke energievorm(en) heeft de bal in het hoogste punt?
c. welke energievorm heeft de bal in het laagste punt
d. waaraan kun je zien dat het rendement vd energieomzetting geen 100%is?
a. de ballen komen steeds dichter bij elkaar te zitten. Ze leggen dus minder afstand af in dezelfde tijd.
b. zwaarte-energie
c. veerenergie
d. De bal komt steeds minder hoog

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Rekenen met Arbeid: Gebruik GGFBA
Tijdens het fietsen heb je wind tegen. Je moet een kracht van 60 N zetten om vooruit te komen. Je fiets op deze manier een afstand van 900 m. Bereken hoeveel energie je dit kost.

Slide 11 - Open question

Tijdens het fietsen heb je wind tegen. Je moet een kracht van 60 N zetten om vooruit te komen. Je fiets op deze manier een afstand van 900 m. Bereken hoeveel energie je dit kost.
G: F = 60 N; s = 900 m
G: W = ? J
F: W = F * s
B: W = 60 * 900 = 54000
A: m = 54000 J

Slide 12 - Slide

Rekenen met Arbeid: Gebruik GGFBA
Een schip remt af om aan te leggen in de haven. Omdat het schip een grote massa heeft moet het vroeg beginnen met afremmen. Het schip heeft 1,2 km nodig om tot stilstand te komen. Er is voor het remmen 45.000.000 J nodig. Bereken de remkracht op het schip.

Slide 13 - Open question

Een schip remt af om aan te leggen in de haven. Omdat het schip een grote massa heeft moet het vroeg beginnen met afremmen. Het schip heeft 1,2 km nodig om tot stilstand te komen. Er is voor het remmen 45.000.000 J nodig. Bereken de remkracht op het schip.
G: s = 1,2 km=1200m; W = 45000000J
G: F = ? N
F: W = F * s  ==> F = W/s
B: F = 45000000/1200 = 37.500 kg
A: F = 37.500 kg

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Rekenen met zwaarte-energie. Gebruik GGFBA
Rudolf loop een trap op. De trap is 4 m hoog. Rudolf heeft een massa van 85 kg. Bereken hoeveel energie het hem kost om de trap op te lopen.

Slide 17 - Open question

Rudolf loop een trap op. De trap is 4 m hoog. Rudolf heeft een massa van 85 kg. Bereken hoeveel energie het hem kost om de trap op te lopen.
G: h = 4m; m = 85 kg; g = 9,81m/s2
G: Ezw
F: Ezw = m * g * h
B: Ezw = 4 * 85 * 9,81
A: Ezw = 3335,4 J

Slide 18 - Slide

Rekenen met zwaarte-energie. Gebruik GGFBA
A. Je gooit een bal van 200 g 5 m de lucht in. Bereken hoeveel energie je dit kost.
B. Stel dat je evenveel energie gebruikt bij een bal van 300 g. Leg uit of de bal van 300 g hoger, even hoog of lager komt.

Slide 19 - Open question

Je gooit een bal van 200 g 5 m de lucht in. Bereken hoeveel energie je dit kost.
B. Stel dat je evenveel energie gebruikt bij een bal van 300 g. Leg uit of de bal van 300 g hoger, even hoog of lager komt.
G: m = 200gram=0,2kg; h=5m; g=9,81
G: Ezw = ? J
F: Ezw = m*g*h
B: Ezw=0,2*5*9,81
A: Ezw= 9,81 J

G: m = 300g=0,3kg; E = 9,81J; 
G: h = ? m
F: Ezw = m*g*h ==>h = Ezw/(m*g)
B: h = 9,81/(0,3*9,81)
A: h= 3,33 m

Slide 20 - Slide

Som 8 (p133)
a. waaraan kun je zien dat de bal steeds langzamer gaat?
b. welke energievorm(en) heeft de bal in het hoogste punt?
c. welke energievorm heeft de bal in het laagste punt
d. waaraan kun je zien dat het rendement vd energieomzetting geen 100%is?
timer
4:00

Slide 21 - Open question

Som 8 (p133)
a. waaraan kun je zien dat de bal steeds langzamer gaat?
b. welke energievorm(en) heeft de bal in het hoogste punt?
c. welke energievorm heeft de bal in het laagste punt
d. waaraan kun je zien dat het rendement vd energieomzetting geen 100%is?
a. de ballen komen steeds dichter bij elkaar te zitten. Ze leggen dus minder afstand af in dezelfde tijd.
b. zwaarte-energie
c. veerenergie
d. De bal komt steeds minder hoog

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Rekenen met bewegings-energie. Gebruik GGFBA
A. Een blok van 1 kg beweegt met 1 m/s. Bereken de bewegingsenergie van het blok.

Slide 24 - Open question

A. Een blok van 1 kg beweegt met 1 m/s. Bereken de bewegingsenergie van het blok.
G: m = 1 kg; v = 1 m /s
G: Ebew = ? J
F: Ebew = 1/2mv^2
B: Ebew = 0,5*1*1^2
A: Ebew = 0,5 J

Slide 25 - Slide

Rekenen met bewegings-energie. Gebruik GGFBA
Antje fietst met 5 m/s. Zij en haar fiets hebben een massa van 55 kg. Bereken de bewegingsenergie van Antje en haar fiets

Slide 26 - Open question

Antje fietst met 5 m/s. Zij en haar fiets hebben een massa van 55 kg. Bereken de bewegingsenergie van Antje en haar fiets
G: v = 5m/s; m = 55 kg
G: Ebew = ? J
F: Ebew = 1/2mv^2
B: Ebew = 0,5*55*5^2 
A: Ebew = 687,5 J

Slide 27 - Slide

Een auto verliest 240.000 J als hij remt. De auto had een snelheid van 20 m/s voor het remmen en staat na het remmen stil. Bereken de massa van de auto.

Slide 28 - Open question

Een auto verliest 240.000 J als hij remt. De auto had een snelheid van 20 m/s voor het remmen en staat na het remmen stil. Bereken de massa van de auto.
G: E = 240.000 J; v = 20 m/s
G: m = ? kg
F: E = 1/2mv^2 ==> m = 2E/v^2
B: m = 2*240000/20^2 = 1200
A: m = 1200 kg

Slide 29 - Slide

Een hybride auto van 1500 kg remt langzaam af tot hij stil staat door met dynamo's elektrische energie op te wekken. Alle bewegingsenergie wordt hierbij omgezet. De dynamo's nemen bij het remmen 370.000 J aan elektrische energie op. Bereken de snelheid van de auto voor het remmen.

Slide 30 - Open question

Een hybride auto van 1500 kg remt langzaam af tot hij stil staat door met dynamo's elektrische energie op te wekken. Alle bewegingsenergie wordt hierbij omgezet. De dynamo's nemen bij het remmen 370.000 J aan elektrische energie op. Bereken de snelheid van de auto voor het remmen.Oefentoets
G: E = 370.000 J; m = 1500 kg
G: v = ? m/s
F: E = 1/2mv^2 ==> v = wortel(2E/m)
B: v = wortel(2*370000/1500) = 22,2
A: v = 22,2 m/s = 80 km/h

Slide 31 - Slide

Leg in eigen woorden uit wat 'de wet van behoud van energie' is?
timer
2:00

Slide 32 - Open question