2H - Na klar! MAX - 3.1 - Grammatik B (DER- en EIN-Gruppe)

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Herzlich Willkommen!

Donnerstag, den 22. April 2021

Het doel van deze les is:

Ik ken de uitgangen van de eerste en de vierde naamval toepassen bij de woorden 

van DER-Gruppe en de EIN-Gruppe.

Welke zinsdelen ken je?

In welke naamval staat het onderwerp?

1. eerste naamval (Nominativ)
2. tweede naamval (Genitiv)
3. derde naamval (Dativ)
4. vierde naamval (Akkusativ)

In welke naamval staat het lijdend voorwerp?

1. eerste naamval (Nominativ)
2. tweede naamval (Genitiv)
3. derde naamval (Dativ)
4. vierde naamval (Akkusativ)

In welke naamval staat het meewerkend voorwerp?

1. eerste naamval (Nominativ)
2. tweede naamval (Genitiv)
3. derde naamval (Dativ)
4. vierde naamval (Akkusativ)

Grammatik B:

DER- en EIN-Gruppe in de 1e en de 4e naamval

De man kust de vrouw.  / Een man kust een vrouw.

Der Mann küsst die Frau. / Ein Mann küsst eine Frau.

Grammatik B:

DER- en EIN-Gruppe in de 1e en de 4e naamval

De man kust de vrouw. / Een man kust een vrouw.

Der Mann küsst die Frau. / Ein Mann küsst eine Frau.

De vrouw kust de man. / Een vrouw kust een man.

Die Frau küsst den Mann. / Eine Frau küsst einen Mann.

Grammatik B:

DER- en EIN-Gruppe in de 1e en de 4e naamval

De man kust de vrouw. / Een man kust een vrouw.

Der Mann küsst die Frau. / Ein Mann küsst eine Frau.

De vrouw kust de man. / Een vrouw kust een man.

Die Frau küsst den Mann. / Eine Frau küsst einen Mann.

De vrouw geeft de man een kus. / Een vrouw geeft een man een kus.

Die Frau gibt dem Mann einen Kuss. / Eine Frau gibt einem Mann einen Kuss.

Grammatik B:

DER- en EIN-Gruppe in de 1e en de 4e naamval

Zoals je het ziet in de voorbeeldzinnen de lidwoorden kunnen veranderen in verschillende naamvallen.

Wij onderscheiden 2 groepen.

1. DER-Gruppe

2. EIN-Gruppe

1. DER-Gruppe

Wat hoort bij deze groep?

* de bepaalde lidwoorden > der, die, das

* dieser, diese, dieses (deze, dit) > dies-

* jed- (elk-, ieder-), manch- (sommig-), solch- (zulk-), all- (alle), welch- (welk-)

1. DER-Gruppe

1. DER-Gruppe

	m	v	o	mv
1 e nv (Nominativ)	der	die	das	die
4 e nv (Akkusativ)	den	die	das	die

Bij welk geslacht wijken de vormen van de 4e naamval af van die van de 1e naamval bij de DER-Gruppe?

2. EIN-Gruppe

Wat hoort bij deze groep?

* het onbepaald lidwoord > ein, eine

* geen> kein, keine

* de bezittelijke voornaamwoorden > mein(e), dein(e), sein(e), ihr(e), unser(e), euer(e), Ihr(e)

2. EIN-Gruppe

2. EIN-Gruppe

	m	v	o	mv
1 e nv (Nominativ)	ein	eine	ein	keine
4 e nv (Akkusativ)	einen	eine	ein	keine

Bij welk geslacht wijken de vormen van de 4e naamval af van die van de 1e naamval bij de EIN-Gruppe?

Bij welke groep horen de woorden: mein, dein, sein enzovoort?

1. DER-Gruppe
2. EIN-Gruppe

Grammatik B:

DER- en EIN-Gruppe in de 1e en de 4e naamval

Om te bepalen welke uitgang een lidwoord moet krijgen, gebruik het stappenplan (=Stufenplan):

Laten wij oefenen...

Vul de juiste vorm in.

vraag 1,2,3 - DER-Gruppe

vraag 4,5,6 - EIN-Gruppe

1. Welch_ Geschichte (v) sollen wir lesen?

1. Welch_ Geschichte (v) sollen wir lesen?

2. (De) ... Klassenlehrer (m) finde ich nett.

3. Frida hat dies_ Spiel (o) gewonnen.

4. (jouw) Darf ich ... Stift (m) leihen/

5. (geen) Hier liegen ... Bücher (mv).

6. (uw) Herr Schneider, Sie haben ... Rucksack (m) vergessen!

Wij bespreken nu 3.1 - Aufgabe 14, 15, 16