lichtbundels, vergroting en constructiestralen klas 3

lichtbundels, vergroting en constructiestralen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

lichtbundels, vergroting en constructiestralen

Slide 1 - Slide

wat is een lichtbundel?
A
1 lijntje licht
B
een groep lichtstralen die dezelfde kant op gaan
C
al het licht dat uit een lichtbron komt
D
het licht dat op een voorwerp wordt weerkaatst

Slide 2 - Quiz

Wat wordt met de f aangeduid?
A
Voorwerp
B
Brandpuntsafstand
C
Brandpunt
D
Voorwerpsafstand

Slide 3 - Quiz

Wat wordt aangeduid met de letter v ?
A
Voorwerp
B
Brandpuntsafstand
C
Beeldpuntsafstand
D
Voorwerpsafstand

Slide 4 - Quiz

Wat wordt aangeduid met de letter b ?
A
Voorwerp
B
Brandpuntsafstand
C
Beeldpuntsafstand
D
Voorwerpsafstand

Slide 5 - Quiz

12: Wat is de voorwerpsafstand?
A
2,9 cm
B
8,5 cm
C
2,5 cm
D
1,2 cm

Slide 6 - Quiz

Dit is een voorbeeld van
een ............ lichtbundel
A
convergente
B
divergente

Slide 7 - Quiz

Hoe noem je deze lichtbundel?
A
Convergent
B
Evenwijdig
C
Divergent

Slide 8 - Quiz

Uit welke lens komt een convergerende lichtbundel?
A
a
B
b
C
c
D
a & b

Slide 9 - Quiz

Wat is een constructieregel bij het construeren van beelden?
A
Lichtstralen die vanuit een punt vertrekken komen samen in een punt.
B
Lichtstralen die door het midden van de lens gaan worden niet gebroken.
C
Lichtstralen die door de lens gaan worden altijd gebroken.
D
Lichtstralen die evenwijdig op de lens vallen breken door het brandpunt.

Slide 10 - Quiz

Het symbool v staat voor:
A
voorwerp
B
voorwerpsafstand
C
vergrotingsfactor
D
voorwerpsgrootte

Slide 11 - Quiz

Het symbool N staat voor:
A
voorwerp
B
voorwerpsafstand
C
vergrotingsfactor
D
voorwerpsgrootte

Slide 12 - Quiz

De vergrotingsfactor
N is in dit voorbeeld:
A
N = 0,2
B
N = 2
C
N = 0,5
D
N = 5

Slide 13 - Quiz

Met sommige lenzen kun je een reëel beeld construeren.
Hoeveel constructiestralen heb je ten minste nodig om een beeldpunt te vinden?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quiz

Met een positieve lens kun je een voorwerp afbeelden op een scherm. Dit noemen we construeren .
Welke uitspraken zijn waar?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Lichtstralen door t midden gaan rechtdoor
B
Lichtstralen evenwijdig aan de optische as gaan door t brandpunt
C
Elke lichtstraal dat op een bolle lens valt noemen we divergent
D
Alle lichtstralen van één punt van het voorwerp komen samen in één punt van het beeld.

Slide 15 - Quiz

Kobus maakt een foto van Marietje.
Marietje is 1,60 m lang. Op de foto is zij 9,6 cm lang.

Wat is de vergrotingsfactor?
A
6
B
0,06
C
16,7 (afgerond)
D
1,7 (afgerond)

Slide 16 - Quiz

Iemand die 'bijziend' is die
A
kan dichtbij niet goed zien, veraf wel.
B
kan veraf niet goed zien, dichtbij wel.
C
ziet dingen die er niet zijn

Slide 17 - Quiz

Iemand die verziend is, heeft ...
A
een te lange oogbol of de lens breekt het licht te sterk
B
een te lange oogbol of de lens breekt het licht niet goed genoeg
C
heeft een te korte oogbol of de lens breekt het licht te sterk
D
heeft een te korte oogbol of de lens breekt het licht niet genoeg

Slide 18 - Quiz

Iemand die verziend is
A
Heeft moeite deze vraag van een telefoon te lezen
B
Kan goed ver kijken
C
Kan goed dichtbij kijken
D
Heeft een positieve bril nodig

Slide 19 - Quiz

Als het beeld groter is dan het voorwerp is de vergrotingsfactor
A
groter dan 1
B
kleiner dan 1
C
groter dan 0
D
kleiner dan 0

Slide 20 - Quiz