2 Hoe ga je met geld om?

2 Hoe ga je met geld om?
2.1 Jouw inkomsten en uitgaven
2.2 Met geld kun je meer
2.3 Geld te kort?
2.4 Voor alle zekerheid
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2 Hoe ga je met geld om?
2.1 Jouw inkomsten en uitgaven
2.2 Met geld kun je meer
2.3 Geld te kort?
2.4 Voor alle zekerheid

Slide 1 - Slide

2.1 Jouw inkomsten en uitgaven
- Je kunt verschillende soorten inkomens noemen.
- Je kunt drie groepen uitgaven noemen er er voorbeelden bij geven.
- Je kunt bedragen omrekenen van een week naar een maand en andersom.
- Je kunt een begroting van je inkomsten en uitgaven maken.

Slide 2 - Slide

Begrippen paragraaf 2.1 
  • Begroting
  • Budget
  • Huishoudelijke uitgaven
  • Incidentele uitgaven
  • Soorten inkomens
  • Vaste lasten 

Slide 3 - Slide

Welke soorten inkomens ken je?

Slide 4 - Mind map

2.1 Kom je uit met je geld? 
Soorten inkomens:

  1. Loon of salaris (-> als je werkt)
  2. Winst (-> als je een eigen bedrijf hebt)
  3. Uitkering (-> als je arbeidsongeschikt of werkloos bent)
  4. Zakgeld ( ->krijg je meestal van je ouders )
inkomen:
geld dat je als persoon of als gezin ontvangt

Slide 5 - Slide

Soorten inkomens
Er zijn verschillende inkomensvormen:
  • inkomen uit arbeid: 
           - loon (salaris), vakantiegeld
           - winst uit eigen zaak
  • inkomen uit bezit:
           - rente van een spaarrekening
           - huur (als je een woning verhuurt)
  • overdrachtsinkomen (inkomen uit overdracht):
           - zakgeld en kleedgeld
           - zorgtoeslag en huurtoeslag
           - uitkering


Slide 6 - Slide

3 soorten uitgaven:
Waaraan geef je je geld uit???
Soorten uitgaven:
  • Huishoudelijke uitgaven
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
  • vaste lasten
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

  • incidentele uitgaven
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat

Slide 7 - Slide

Vaste lasten
Uitgaven die je met enige regelmaat betaalt zoals:
  • Huur
  • Abonnement
  • Contributie
  • Energierekening

Slide 8 - Slide

Huishoudelijke uitgaven
worden ook wel dagelijkse uitgaven genoemd. Zijn de gewone uitgaven voor je huishouden. Voorbeelden zijn:
  • Boodschappen
  • Persoonlijke verzorging
  • Uitgaan
  • Cadeautjes

Slide 9 - Slide

Incidentele uitgaven
Zijn grote uitgaven die je af en toe doet Bijvoorbeeld:
  • Nieuwe auto
  • Kleding
  • Vakantie
  • Apparaten

Slide 10 - Slide

Aan de slag:
Blz 42
Opdracht 1 t/m 8

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Uitkomen met je inkomen
Je wil geldproblemen voorkomen.
Daarom maak je een overzicht van je inkomsten en uitgaven.
Zo'n overzicht noemen we een begroting.
Een begroting kan ervoor zorgen dat je niet in de financiële problemen komt.

Slide 13 - Slide

Begroting
Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten, want je wilt geen geld tekort komen.

Slide 14 - Slide

Begroting 
Inkomsten
Uitgaven
Inkomen uit arbeid
(bijv. salaris)

Inkomen uit winst

Overdrachtsinkomen
(bijv. zakgeld of een uitkering)

Huishoudelijke uitgaven
(bijv. eten, kapper)

Vaste lasten
(bijv. huur, abonnementen)

Incidentele uitgaven
(bijv. vakantie, meubels)

Slide 15 - Slide

1 jaar heeft ........... dagen

1 jaar heeft ........... weken

1 jaar heeft .......... kwartalen

1 kwartaal heeft ............ maanden

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

2.1 Kom je uit met je geld? 
Stel:


  • Je krijgt € 5 zakgeld per week
  • Hoeveel krijg je dan per maand (reken maar even uit...)
  • Let op. Een jaar heeft 52 weken.
  • Een jaar heeft 12 maanden.
  • een maand heeft dus meer dan 4 weken.
  • 12 x 4 is tenslotte 48 en geen 52.

Slide 18 - Slide

Rekenen
Van week naar maand:


Van maand naar week:

Slide 19 - Slide

Je ontvangt €20 zakgeld per week. Bereken je zakgeld per maand.

Slide 20 - Open question

Aan de slag
Blz 45
Opdracht 9 t/m 17

Slide 21 - Slide