This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Leg uit wat de verzorgingsstaat inhield
Slide 1 - Open question
Noem drie dingen die de Provo's in de maatschappij en politiek wilden veranderen
Slide 2 - Open question
Noem drie kenmerken van de hippies.
Slide 3 - Open question
Na de oorlog moesten Nederlanders hard werken. De overheid hield de lonen laag. Waarom deden ze dat?
A
Om te bezuinigen, zodat alles weer opgebouwd kon worden
B
Om mensen aan te moedigen zuinig te leven in moeilijke tijden
C
Om de prijzen van producten laag te houden
D
De overheid hield de lonen helemaal niet laag
Slide 4 - Quiz
Wat is GEEN oorzaak voor het ontstaan van jeugdculturen?
A
Jongeren kregen meer geld
B
Jongeren kregen meer vrije tijd
C
Jongeren kregen een betere opleiding
D
Jongeren betaalden nu mee aan het huishouden
Slide 5 - Quiz
Welke jeugdcultuur past bij de foto?
A
Nozem
B
Hippie
C
Punker
D
Gabber
Slide 6 - Quiz
Twee stellingen:
I. Jongeren gingen vanaf de jaren '60 steeds minder vaak naar de kerk II. Door de welvaart in de jaren '60 kwamen er steeds meer auto's in Nederland
A
Alleen stelling I. is waar
B
Alleen stelling II. is waar
C
Stelling I. en II. zijn beiden waar
D
Stelling I. en II. zijn beiden niet waar
Slide 7 - Quiz
Een spotprent uit de jaren '70: de mannen met de hoeden zijn mensen uit politieke partijen. Zij zeggen tegen de vrouw: "Wij weten precies wat goed voor je is". Boven de vrouw staan een aantal eisen: abortus moet legaal worden, vergoed worden en de vrouw mag zelf beslissen over abortus.
Welke zin is juist?
Klik op de bron voor een vergroting
A
De tekenaar heeft kritiek op feministen en is tegen de legalisering van abortus
B
De tekenaar heeft kritiek op feministen en is voor de legalisering van abortus
C
De tekenaar heeft kritiek op de politici en is tegen legalisering van abortus
D
De tekenaar heeft kritiek op de politici en is voor de legalisering van abortus
Slide 8 - Quiz
Invultekst. Welke woorden moeten er staan op de lege plekken?
In de jaren 50 verliep de wederopbouw snel. Dat kwam vooral door de
Bovendien werd er in 1959 een gevonden. Al snel werd het overal
gebruikt. Om bijvoorbeeld mee te .De
verdiende veel geld hiermee. Dat geld werd gebruikt om van Nederland een
te maken
verzorgingsstaat
lage lonen
aardgasbel
regering
koken
Slide 9 - Drag question
Bij welk onderwerp hoort het begrip werkverschaffing?
A
WO I
B
crisis
C
WO II
D
Nederlands- Indie
Slide 10 - Quiz
Wat is GEEN onderdeel van de aanpassingspolitiek?
A
werkverschaffings-projecten
B
NSB
C
Steun/ uitkeringen worden gekort
D
Stempelen
Slide 11 - Quiz
Colijn vond dat de crisis opgelost moest worden door:
A
Stempelen
B
Hogere uitkeringen
C
Aanpassingspolitiek
D
Verzuiling
Slide 12 - Quiz
Elke Nederlander in zijn eigen hokje. Welk begrip past hierbij?
A
Verzuiling
B
Bekrompenheid
C
Partijvorming
D
Pacificatie
Slide 13 - Quiz
Welk strijdpunt past niet bij de Eerste Feministische Golf?
A
Stemrecht
B
Toegang tot Universiteit
C
Abortus
D
Eerlijker onderwijs
Slide 14 - Quiz
Welke jaartallen horen bij de Eerste Feministische Golf?
A
1800-1850
B
1880-1919
C
1914-1918
D
1900-1917
Slide 15 - Quiz
Doel van de Eerste Feministische Golf was:
A
vrouwen mogen werken
B
vrouwen mogen trouwen met elkaar
C
kiesrecht voor vrouwen
D
vrouwen mogen geboortebeperking gebruiken
Slide 16 - Quiz
Welk begrip is kenmerkend voor de tijd waarin dit affiche verscheen?
A
Oorlogsjaren
B
Verzorgingsstaat
C
Verzuiling
D
Wederopbouw
Slide 17 - Quiz
Kenmerkend voor de jaren '60 in Nederland was...
A
Verzuiling
B
Ontstaan jongerenculturen
C
Geld sparen
D
Emigratie
Slide 18 - Quiz
De samenleving raakte verdeeld in groepen. Welk begrip past hier het beste bij?
A
Verzuiling
B
Groepering
C
Pacificatie
D
Nationalisme
Slide 19 - Quiz
Hierdoor ging de wederopbouw in ons land snel
A
Containmentpolitiek
B
Dominotheorie
C
Marshallhulp
D
Trumanleer
Slide 20 - Quiz
Wat was een oorzaak van Amerikanisering?
A
de consumptiemaatschappij
B
de wederopbouw
C
de jongerencultuur
D
de marshallplan
Slide 21 - Quiz
In november 1945 werd in Rotterdam een lichtreclame onthuld met de tekst: ‘Aan de slag, Rotterdammers weten van aanpakken’
Welk begrip past het beste bij de afbeelding?
A
Wederopbouw
B
Marshallplan
C
Koude Oorlog
D
Verzorgingsstaat
Slide 22 - Quiz
Wat is het Marshallplan?
Slide 23 - Open question
Welk begrip wordt bedoeld?
A
verzorgingsstaat
B
globalisering
C
consumptie-maatschappij
D
feminisme
Slide 24 - Quiz
Welk begrip past bij de afbeelding?
Gebruik de bron
A
mobilisatie
B
neutraliteit
C
verzorgingsstaat
D
werkverschaffing
Slide 25 - Quiz
Bij welke periode past de term verzorgingsstaat?
A
1900-1930
B
1930-1940
C
1940-1945
D
1945-heden
Slide 26 - Quiz
Welke minister president is begonnen met de opbouw van de verzorgingsstaat?
A
Colijn
B
Drees
C
Mussert
D
Kok
Slide 27 - Quiz
Wat is secularisatie?
A
Steeds minder mensen gaan naar de kerk
B
Economische samenwerking
C
Een begrip uit de Koude Oorlog
D
Een ander woord voor verzorgingsstaat
Slide 28 - Quiz
De laatste jaren maken steeds meer mensen in Nederland zich zorgen over de Nederlandse identiteit.
Waardoor wordt de toenemende bezorgdheid over de Nederlandse identiteit veroorzaakt?
A
door de discussie over de verzorgingsstaat en door de gelijkschakeling
B
door de gelijkschakeling en door de multiculturele samenleving
C
door de multiculturele samenleving en door de uitbreiding van de
macht van de Europese Unie
D
door de uitbreiding van de macht van de Europese Unie en door de
discussie over de verzorgingsstaat
Slide 29 - Quiz
Welk begrip wordt bedoeld?
A
ontzuiling
B
vrouwenkiesrecht
C
VvVK
D
Tweede Feministische Golf
Slide 30 - Quiz
De ontzuiling in de jaren '60 werd vooral beïnvloed door de ....
A
Kerken
B
Televisie
C
Paus
D
Tweede Feministische Golf
Slide 31 - Quiz
Vanaf welk jaar treden er in Nederland secularisatie, ontzuiling en individualisering op?
A
1950
B
1960
C
1970
D
1980
Slide 32 - Quiz
De opkomst van de televisie heeft gezorgd voor ontzuiling
A
Juist
B
Onjuist
Slide 33 - Quiz
Wat is GEEN voorbeeld van ontzuiling?
A
Ouders sturen hun kinderen niet meer naar school van het eigen geloof.
B
Mensen stemden niet meer op hun eigen zuil.
C
Groepen mensen leefden gescheiden van elkaar.
D
De organisaties van de zuilen verloren meer leden.