4V Argumenteren Argumentatiestructuren en Argumentatieschema's

Tekstbegrip
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Tekstbegrip

Slide 1 - Slide


onderwerp lesson up = 
Opfrissen kennis die je nodig hebt voor een beter tekstbegrip

        

Slide 2 - Slide

leerstof H1 meer dan Lezen + H2 Argumenteren + onderbouw
  1. bestudeer de theorie in het boek;
  2. oefen met flinke teksten;
  3. herhaal stof onderbouw bv signaalwoorden;
  4. bekijk instructiefilmpjes en presentaties uit de les;
  5. lees kranten en oefen op teksten.

Slide 3 - Slide

Belangrijke onderwerpen toets

TEKSTBEGRIP

  • Onderwerp en hoofdgedachte
  • Tussenkopjes (deelonderwerp bepalen)
  • Tekstvorm, tekstdoel en tekstsoort herkennen
  • Tekststructuur (inleiding, midden, slot)
  • signaalwoorden 
  • inhoudsvragen
  • redeneringen
  • opbouw alinea (blokjesschema)


ARGUMENTEREN

  • Standpunt en argumenten uit een tekst halen
  • Argumentatiestructuren (blokjesschema’s) tekenen en benoemen! Standpunt altijd bovenaan!
  • argumentatieschema's
  • Argumenten feitelijk of waarderend

Slide 4 - Slide

Welk antwoord klopt/geeft het best het verschil aan tussen een onderwerp en een hoofdgedachte van een tekst?
timer
1:00
A
onderwerp: samenvatting van de tekst hoofdgedachte: samenvatting van de tekst in één zin.
B
onderwerp: een à twee woorden hoofdgedachte: samenvatting van de tekst.
C
onderwerp: belangrijkste zin uit de inleiding hoofdgedachte: belangrijkste zin uit de tekst
D
onderwerp: waar de tekst over gaat in een à twee woorden hoofgedachte: samenvatting van de tekst in één zin.

Slide 5 - Quiz

Verschil onderwerp en hoofdgedachte
onderwerp
hoofdgedachte
vinden met oriënterend lezen
vinden met nauwkeurig lezen - NIET ALTIJD LETTERLIJK!
een woord of paar woorden
een hele zin
let op: geen vraagzin!
waar de tekst over gaat
wat de schrijver over het onderwerp wil vertellen
meestal eerste vraag in een toets
meestal laatste vraag in een toets

Slide 6 - Slide

timer
1:00
Tussenkopjes plaatsen.
Hoe pak je dat aan?

Slide 7 - Mind map

Hoe bepaal je deelonderwerpen?
1. Bepaal eerst waar het middenstuk begint.
2. Lees de eerste en laatste zin van een alinea (globaal lezen).
3. Bedenk een deelonderwerp/tussenkopje. 
4. Lees de eerste en laatste zin van de volgende alinea en bepaal dan of dit over hetzelfde deelonderwerp gaat OF een nieuw deelonderwerp is.

Slide 8 - Slide

Frits Abrahams schrijft wekelijks een tekst in NRC waarin hij uitweidt over zijn vrouw, zijn katten, de politiek of iets anders wat hij die week heeft meegemaakt of gelezen. Hoe noem je deze tekstvorm?
A
Achtergrondartikel
B
Interview
C
Beschouwing
D
Column

Slide 9 - Quiz

Welke tekstdoelen ken je?


timer
1:00

Slide 10 - Open question

Lees de tekst hiernaast. Wat denk je op basis van deze inleiding dat het tekstdoel is van dit artikel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Opiniëren
D
Amuseren

Slide 11 - Quiz

Afgaand op dit tekstdoel, tot welke tekstsoort behoort deze tekst dan?
A
Uiteenzetting
B
Betoog
C
Beschouwing

Slide 12 - Quiz

Welke manier gebruikt de schrijver om de aandacht van de lezer te trekken?
A
De aanleiding voor het schrijven wordt genoemd.
B
Het onderwerp wordt aangekondigd.
C
Er worden een of meerdere vragen gesteld.
D
Er worden voorbeelden gegeven.

Slide 13 - Quiz

Feitelijk of waarderend?
De meeste schoolliefdes lopen op niets uit.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 14 - Quiz

 argumentatiestructuren
Een redenering bestaat uit een standpunt en argumenten.
Je kunt dit schematisch weergeven in een blokjesschema.  Dat noem je een argumentatiestructuur.

Slide 15 - Slide

Herhaling argumentatiestructuur
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie

Slide 16 - Drag question

8.
De meeste leerlingen van mijn klas willen nu eenmaal bowlen, dus ik ga me daar niet tegen verzetten. Het is bovendien goedkoper dan paintballen en karten en we kunnen bij de bowlingbaan vrij goedkoop eten.



Noteer de argumentatie in een blokjesschema. Geef bij elke argumentatie aan of deze
enkelvoudig, nevenschikkend, onderschikkend is of een combinatie van die laatste twee.


Stappenplan
1. Noteer het standpunt (altijd bovenaan!)
2. Zet de argumenten op een rijtje
3. Plaats dit alles in een blokjesschema
4. Bekijk of het enkelvoudig, nevenschikkend, onderschikkend of een combi is

Slide 17 - Slide

timer
3:00

Slide 18 - Slide

Upload een foto van jouw blokjesschema

Slide 19 - Open question

F= Meisjes halen hogere cijfers op proefwerken dan jongens
E- Jongens zijn met een 6 al tevreden, meisjes niet
C= Jongens vinden school niet zo belangrijk als meisjes
A. Jongens en meisjes leiden elkaar af.
B. Jongens en meisjes moeten lesstof op een verschillende manier gepresenteerd krijgen

G. Meisjes willen meer leren dan jongens
D. Jongens willen meer doen dan meisjes

i. Meisjes zijn verder in hun geestelijke ontwikkeling dan jongens.
h. Meisjes worden eerder volwassen dan jongens

Slide 20 - Slide

Vooraf: Welke argumentatiestructuren ken je nog?

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide


A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)
C
nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
D
onderschikkende argumentatie

Slide 27 - Quiz


A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)
C
nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
D
onderschikkende argumentatie

Slide 28 - Quiz


A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)
C
nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
D
onderschikkende argumentatie

Slide 29 - Quiz

Argumentatieschema's
= Het verband tussen argument(en) en standpunt

Er zijn verschillende argumentatieschema’s. De argumentatie kan gebaseerd zijn op:
• oorzaak en gevolg;
• kenmerk of eigenschap;
• voor- en nadelen;
• voorbeelden;
• vergelijking;
• autoriteit.

Slide 30 - Slide

Haar nieuwe baas komt uit Limburg. Hij zal dus wel met een zachte g praten.
A
autoriteit
B
kenmerk of eigenschap
C
vergelijking
D
voorbeeld(en)

Slide 31 - Quiz

Myanmar is schuldig aan het verdrijven van de moslims uit het land. Amnesty International heeft de bewijzen daarvoor vorige week gepubliceerd.
A
autoriteit
B
kenmerk of eigenschap
C
vergelijking
D
voorbeeld(en)

Slide 32 - Quiz

Vorige week organiseerde de dorpscommissie nog een soepactie voor de bejaarden. Ze doet goed werk voor de gemeenschap.
A
autoriteit
B
kenmerk of eigenschap
C
vergelijking
D
voorbeeld(en)

Slide 33 - Quiz

Mobiele telefoons moeten tijdens de les uit staan. In het theater en in de bioscoop moet dat namelijk ook.
A
autoriteit
B
kenmerk of eigenschap
C
vergelijking
D
voorbeeld(en)

Slide 34 - Quiz

Onze geschiedenisleraar is opgegroeid in een Indisch gezin: hij zal dit pittige gerecht zeker waarderen.
A
autoriteit
B
kenmerk of eigenschap
C
vergelijking
D
voorbeeld(en)

Slide 35 - Quiz

In Amstelveen is vorige week een drone een huis in gevlogen. Het wordt volgens mij de hoogste tijd dat dronebezitters een vliegbewijs moeten halen voordat ze hun drone mogen gebruiken.
A
autoriteit
B
kenmerk of eigenschap
C
vergelijking
D
voorbeeld(en)

Slide 36 - Quiz

wat rest?
welke onderdelen zijn duidelijk geworden?
waar heb je nog problemen mee?
hoe kun je die oplossen?

Slide 37 - Slide