This lesson contains 10 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
EBG 24 het werkwoord : moeten
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Iets moet, het is verplicht
Ik moet om 7 uur opstaan.
Ik moet mijn telefoon in de tas doen.
Hij moet luisteren naar zijn ouders.
In Europa moet je rechts tijden.
Slide 2 - Slide
Geef een voorbeeldzin waarin moeten wordt gebruikt om een verplichting aan te geven en vraag de studenten om het onderwerp, werkwoord en lijdend voorwerp te identificeren.
Moeten: het is nodig
Je moet elke dag 20 minuten bewegen.
Je moet veel water drinken als je hoofdpijn hebt.
Ik moet de keuken nog opruimen.
Hij moet zijn huiswerk nog maken.
Zij moet vanavond naar training.
Slide 3 - Slide
Geef een voorbeeldzin waarin moeten wordt gebruikt om een noodzaak aan te geven en vraag de studenten om het onderwerp, werkwoord en lijdend voorwerp te identificeren.
Bij moeten is altijd een 2e werkwoord.
Dit werkwoord komt achteraan.
Je moet bewegen.
Je moet drinken.
Je moet op de bus wachten.
Hij moet drie rondjes rennen.
Wij moeten hard om de film lachen.
De auto moet bij het stoplicht stoppen.
Slide 4 - Slide
Geef een voorbeeldzin waarin moeten wordt gebruikt om een noodzaak aan te geven en vraag de studenten om het onderwerp, werkwoord en lijdend voorwerp te identificeren.
moeten (tegenwoordige tijd)
ik moet
jij moet
hij/zij moet
wij moeten
jullie moeten
zij moeten
Slide 5 - Slide
Laat zien hoe moeten wordt vervoegd in de tegenwoordige tijd en vraag de studenten om de vervoeging te herhalen.
moeten (verleden tijd)
ik moest
jij moest
hij/zij moest
wij moesten
jullie moesten
zij moesten
Slide 6 - Slide
Laat zien hoe moeten wordt vervoegd in de tegenwoordige tijd en vraag de studenten om de vervoeging te herhalen.
Ik moet ....
Slide 7 - Slide
This item has no instructions
Vul de juiste vorm van moeten in.
Hij ........................ dit boek voor zijn examen lezen.
We ....................... deze les goed leren.
Ik ............................. mijn huiswerk nog maken.
Je ......................... nog even op mij wachten.
Ik .................... om 10 uur naar huis.
Slide 8 - Slide
This item has no instructions
Is het t.t. of v.t.?
Hij moest dit boek voor zijn examen lezen.
We moesten deze les goed leren.
Ik moet mijn huiswerk nog maken.
Je moet nog even op mij wachten.
Ik moest om 10 uur naar huis.
Slide 9 - Slide
This item has no instructions
Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 10 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.