onderwerp +
gezegde +
lijdend voorwerp +
bepaling van plaats of tijdJe mange une glace pendant les vacances
Ik eet een ijsje in de vakantie
J'ai mangé une glace (ik heb een ijsje gegeten)
Je vais manger une glace (ik ga een ijsje eten)
De werkwoorden staan altijd bij elkaar!