Maandag 12.10.20

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Montag, der 12.10.20

1. Ein kleiner Test - Was weißt du noch?
2. Hausaufgaben - Korrektur 
3. sehen - logo.de und darüber sprechen
4. Campus Galli - Die besondere Baustelle am Bodensee
5. Hausaufgaben: Woordjes A en B - herhalen /leren. Grammatik, die du noch nicht gelernt hast - lernen 

Üb. 1 -Wörter übersetzen: 

1. kom je morgen?             2. voorkómen             3. lichamelijk/ fysiek

4. de ledematen.     5. het bot.      6. de spier   7. het voorhoofd 

8. de tand/ de kies     9. het hoofd      10 tanden putsen 

Üb.2 Schrijf op:

1. Welke woorden horen bij de der- Groep?

2. Welke woorden horen bij de ein- Groep

3. Waarom is het belangrijk om dit te weten?

Üb. 3 Vul de tabellen aan:

Neem de tabel op je antwoordblad over en vul de juiste antwoorden aan:  

Übung 4 - Voorzetsels 

1. Welke voorzetsels vragen de +3 naamval?

2. Welke voorzetsels vragen de +4 naamval? 

Üb. 5.

Hoe ontleet je de zin? - stappenplan

Lever nu je so in

De antwoorden

Üb. 1 -Wörter übersetzen: 

1. kom je morgen?   - kommst du morgen         

 2. voorkómen - vorbeugen            

3. lichamelijk/ fysiek - körperlich

4. de ledematen - die Glieder    

5. het bot - der Knochen

6. de spier - der Muskel   

7. het voorhoofd - die Stirn 8. de tand/ de kies - der Zahn    9. het hoofd - der Kopf      10 tanden putsen  - Zähne putzen

Hausaufgaben:

Zeig mir dein Arbeitsbuch, bitte

Opdracht 8.2 b

1. Was fehlt dir? 2. feststellen 3. Mittel 4. ins Krankenhaus gebracht.

5. Bakterien, verursachen 6. Untersuchung, notwendig

7. verwundet

8. Patient

9. beruhigen

10. Zustand

11. erkranken

12. Schmerzen

8,2c

1. künstlich

2. tot 3. auflösen 4. das Fieber 5. die Ruhe

6. der Kreislauf

7. der Mangel

8. die Behinderung

9. rauchen

10. blind

Aufgabe 9,1

a

1A; 2A; 3B; 4B; 5B; 6A; 7B; 8B; 9A

Aufgabe 9,1 b

1. Jan

2. Anna

3. Jan

4. Anna

5. Ann.

6. Ann.

7. Jan

8. Anna

Aufgabe 9,1 c

1. Op een nier.

2. Niet alleen overleden mensen maar ook levende mensen kunnen een nier doneren; ieder mens heeft er in principe twee en met maar één nier kun je goed leven. Een hart kun je alleen maar doneren als je dood bent.

Aufgabe 10,2 a

1. den ganzen 2. mein lieber   3. ein kleines   4. keinen einzigen  

5. eine ungefährliche   6. seinem verletzten    7. diesem hohen  

8. sein ganzes   9. die alten    10. meine besorgte   11. seinen  

12. (meiner) gewaschenen   13. die lieben   14. alle   15. ihr ganzes   

16. ein reiches   17. mein   18. seine warmherzige  

9. einen kleinen   20. seiner süßen   21. die wunderschönsten roten  

22. sein altes 23. das unordentliche  24. meines Opas  25 den 

Aufgabe 10,2 b

1. Mein älterer Bruder
2. einem kleinen Appartement   3. ihren alten Schlafcouch  

4. Unsere alten Großeltern, ein fürchterliches Fieber
5. Die armen Menschen, meinen lieben Schwestern   6. Ihre nette Hausärztin, meine lieben Großeltern  

7. Eine motivierte Schülerin, ihr ausgezeichnetes Diktat

8. einen leckeren Salat, seinen stolzen Eltern

9. dem neuen Moped, seines älteren Bruders

10. Faulenzen, dieses hübschen Mädchen

11. Ein guter Freund, dem faulen Mädchen, ein Buch

12. Einen tollen Film

Aufgabe 17.1

b

1R; 2F; 3F; 4R; 5F; 6R; 7R; 8F

c

1D; 2F; 3B; 4G; 5A; 6C; 7E

Aufgabe 17.2

b

1. Familie/gezin en solide financieel beleid.

2.Vrouwenemancipatie, groene energie en eerlijk loon

d

1. Ze willen (te) lage lonen bestrijden, ze willen dat mensen zo veel mogelijk vaste contracten krijgen. en ze willen dat vrouwen hetzelfde verdienen als mannen die hetzelfde werk doen.

2. Je kunt de SPD vergelijken met de Partij van de Arbeid (PvdA).

Wir sehen uns jetzt:

Logo.de

Campus Galli - Die besondere Baustelle am Bodensee

Aufgaben zum Text machen

Hausaufgaben

1. wiederholen: Wörter A und B
2. Wiederholen - Grammatik - Fälle
3. Aufgaben machen, die du noch nicht gemacht hast