3.3 - 4.3 en 5.3 lezen

3.3 - 4.3 en 5.3 lezen
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3.3 - 4.3 en 5.3 lezen

Slide 1 - Slide

3.3 lezen - doelen
-ik kan verschillende tekstdelen van een tekst herkennen
-ik kan kernzinnen in een alinea aanwijzen
-ik kan hoofd- en bijzaken onderscheiden
-ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen
-ik kan het tegenstellend tekstverband herkennen


Slide 2 - Slide

Tekstdelen
Twee manieren om een tekst op te bouwen komen veel voor:

 
• een driedeling: inleiding – kern – slot;
• een tweedeling: inleiding – kern. Deze opbouw tref je meestal aan in een nieuwsbericht.


Slide 3 - Slide

De inleiding is kort. Er staat informatie waaruit je het onderwerp van de tekst kunt afleiden.
De kern is het langste deel van de tekst: de kern bestaat vaak uit meer alinea’s. In de kern lees je meer over het onderwerp. Vaak kun je er verschillende deelonderwerpen in herkennen. Staat in de laatste alinea nog nieuwe informatie, dan hoort hij bij de kern.
Het slot is vaak een samenvatting of conclusie. Er staat geen nieuwe informatie in.

Slide 4 - Slide

hoe wordt een tekst ingedeeld
A
inleiding
B
kern
C
naleiding
D
slot

Slide 5 - Quiz

wat zijn kernzinnen?
A
de hoofdzaken
B
de bijzaken
C
belangrijkste informatie van een alinea

Slide 6 - Quiz

waar staan kernzinnen
A
meestal aan begin van een alinea
B
in het midden van de alinea

Slide 7 - Quiz

een voorbeeld is een
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 8 - Quiz

Kernzinnen
Ook alinea’s hebben meestal een duidelijke opbouw. In een alinea staat bijna altijd een kernzin: de zin met de belangrijkste informatie van de alinea. Vaak is de kernzin de eerste zin van de alinea.

De andere zinnen van de alinea zijn een toelichting bij de kernzin. Meestal is de toelichting een uitleg of een voorbeeld.

Slide 9 - Slide

Hoofd- en bijzaken
In elke tekst staat belangrijke en minder belangrijke informatie.
Belangrijke informatie over het onderwerp van een tekst noem je hoofdzaken.
De minder belangrijke informatie in een tekst zijn bijzaken. Ze maken de hoofdzaken in de tekst duidelijker.
Bijzaken kunnen zijn:
• een voorbeeld;
• een herhaling;
• een uitleg.

Slide 10 - Slide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Vaak benoemt de schrijver de hoofdgedachte in de titel, de inleiding en/of de slotalinea. Gebruik de kernzinnen uit de alinea's van de kern om die informatie te controleren of aan te vullen.

Slide 11 - Slide

Tekstverband 
In een goede tekst is er een verband tussen woorden, zinnen en alinea's. We noemen dit een tekstverband.

Een schrijver maakt vaak gebruik van signaalwoorden om het tekstverband aan te geven.

Slide 12 - Slide

Herhaling
tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
Opsommend noemt twee of meer tekstdelen in volgorde
ook, bovendien, daarnaast, zowel…..als, ten eerste, ten slotte
Willem heeft veel hobby’s. Hij verzamelt treintjes, maar hij spaart ook foto’s van het koningshuis. Hij speelt bovendien gitaar. 

Slide 13 - Slide

Nieuw
tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
Tegenstellend
geeft een tegenstelling tussen tekstdelen aan
maar, echter, evenwel, toch, daarentegen

Mijn vriendin zei dat dat ze het geen enge film vond, toch kneep ze steeds heel hard in mijn hand tijdens de film.

Slide 14 - Slide

Doelen:
-ik kan verschillende tekstdelen van een tekst herkennen

-ik kan kernzinnen in een alinea aanwijzen

-ik kan hoofd- en bijzaken onderscheiden

-ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen

-ik kan het tegenstellend tekstverband herkennen

Aan de slag: opdracht 25-26-test jezelf
Werk in tweetallen aan de opdrachten 1 in je boek.
Gebruik een liniaalstem

De volgende leerlingen gaan met mij aan de slag: 


Slide 15 - Slide

4.3 lezen - doelen
-ik kan de tekstdoelen informeren en amuseren herkennen
-ik kan instructies herkennen
-ik kan het tekstverband tijdsvolgorde herkennen
-ik kan verwijswoorden herkennen



Slide 16 - Slide

Nieuw
tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
Tijdsvolgorde
geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden
eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte
Voordat Pien de deur uitgaat, geeft ze haar konijn te eten. Daarna fietst ze naar school.

Slide 17 - Slide

Tekstsoorten

Slide 18 - Slide

Instructie
instructie is een voorbeeld van een informatieve tekst met als doel: informeren

 = een uitleg in stappen hoe je iets moet doen.

Slide 19 - Slide

verwijswoorden
In een tekst staan vaak verwijswoorden. Ze verwijzen naar één of meer woorden in de tekst, soms zelfs naar een hele zin. Een schrijver gebruikt verwijswoorden, zodat hij niet steeds dezelfde woorden hoeft te gebruiken. Daardoor leest een tekst prettiger.

De hond van Jason heeft vrijdag een duur foutje gemaakt.
Hij heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten.

Slide 20 - Slide

Ten eerste ga ik hamburgers eten en bovendien heb ik zin in friet
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband
C
tijdsvolgorde

Slide 21 - Quiz

Eerst ga ik de auto wassen. Daarna ga ik de was opvouwen en ten slotte maak ik avondeten
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband
C
tijdsvolgorde

Slide 22 - Quiz

Ik zou naar de sportschool gaan, maar ik heb eigenlijk geen zin.
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband
C
tijdsvolgorde

Slide 23 - Quiz


A
informeren
B
amuseren

Slide 24 - Quiz


A
informeren
B
amuseren

Slide 25 - Quiz


A
informeren
B
amuseren

Slide 26 - Quiz


A
informeren
B
amuseren

Slide 27 - Quiz

5.3 lezen - doelen
-ik kan de tekstdoelen overtuigen en activeren herkennen
-ik kan een betogende tekst herkennen
-ik kan het concluderend verband herkennen

havo extra:
-ik kan het tekstverband redengevend herkennen


Slide 28 - Slide

Tekstsoorten

Slide 29 - Slide

Betoog
In een betoog geeft de schrijver zijn mening over een onderwerp. 
Hij verdedigt deze mening met redenen waarom hij dit vindt (argumenten). Een argument bewijst dat zijn mening klopt.
inleiding - schrijver mening
middenstuk - argumenten
slot - conclusie of samenvatting

Slide 30 - Slide

Nieuw
tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
Concluderend verband
dus, dan ook, hieruit volgt, de slotsom is, concluderend
Anja heeft acrylnagels opgeplakt. Ze is dus helemaal klaar voor het slotfeest.

Slide 31 - Slide

Noem twee dingen die je geleerd hebt vandaag.

Slide 32 - Mind map

Benoem één vraag die je de volgende les beantwoord wilt hebben.

Slide 33 - Mind map

Nieuw (alleen havo)
tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
redengevend verband

want, omdat, daarom, immers, namelijk
Wouter heeft jaren gestoomd met Steambags. Hij heeft dus enorme ervaring met dit middel

Slide 34 - Slide