3TL H3

3TL H3
De bank en jouw geld
1 / 40
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

3TL H3
De bank en jouw geld

Slide 1 - Slide

Hoe betaal jij?

Slide 2 - Open question

Vrijdag 6 december
De bank en jouw geld H3

Slide 3 - Slide

Wat is het verschil tussen directe en indirecte ruil?

Slide 4 - Open question

Voordelen van contant betalen

Slide 5 - Open question

Voordelen van elektronisch betalen

Slide 6 - Open question

Chartaal
Giraal

Slide 7 - Slide

Geldfuncties

Slide 8 - Slide

Indirecte ruil

Slide 9 - Slide

Directe ruil

Slide 10 - Slide

Verschil directe en indirecte ruil

Slide 11 - Slide

Spaarmotieven
(reden om te sparen)

Slide 12 - Mind map

Wat zijn de drie geldfuncties?
A
ruilmiddel, verkoopmiddel en spaarmiddel
B
verkoopmiddel, uitgeefmiddel en spaarmiddel
C
ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel
D
spaarmiddel, bewaarmiddel en betalingsmiddel

Slide 13 - Quiz


Welke van de 3 geldfuncties herken je in het onderstaande voorbeeld?

Yara koopt voor € 80 een tweedehands fiets.

A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 14 - Quiz

Bij welke van de volgende geldfuncties kun je chartaal geld gebruiken? Kies de 2 juiste antwoorden.
A
Spaarmiddel
B
Rekenmiddel
C
Ruilmiddel
D
Leenmiddel

Slide 15 - Quiz

Nieuw saldo berekenen:
Pieter heeft € 500,- op zijn bank staan op 1 januari
Op 4 januari koopt hij een tafel van € 250,-
Op 20 januari krijgt hij € 300,- loon.
Hoeveel euro heeft Pieter op 31 januari op zijn bank staan?

Slide 16 - Open question

Er is sprake van een debetsaldo als
A
je veel geld op je rekening hebt
B
als je per saldo toch te weinig geld hebt
C
je een positief saldo hebt
D
als je roodstand hebt

Slide 17 - Quiz

Een creditsaldo betekent dat:
A
Je banksaldo positief (boven € 0,- is)
B
Je banksaldo negatief (onder € 0,- is)
C
Je banksaldo neutraal is ( gelijk aan €0,-)

Slide 18 - Quiz

Spaarmotieven

Slide 19 - Slide

Bij welke bank zit jij, waarom en waarvoor?

Slide 20 - Open question

Wat is een voordeel van een spaarrekening?

Slide 21 - Open question

Waarom wordt er rente vergoed op een spaarrekening?

Slide 22 - Open question

Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen een betaalrekening en een spaarrekening?

Slide 23 - Open question

Waarom ontvang je meer rente op je spaargeld als je dit geld langer vast zet? (je kunt er dan niets vanaf halen voor een bepaalde periode)

Slide 24 - Open question

Wat is het verschil tussen een vaste en een variabele rente?

Slide 25 - Open question

Dinsdag 10 december
  • Uitleg enkelvoudige en samengestelde rente
  • Oefenen met het berekenen van rente
  • Zelfstandig maken paragraaf 3.2

Slide 26 - Slide

Variabele of vaste rente?
Gewone spaarrekening -->
                            variabele rente 

Spaardeposito --> vaste rente
(spaargeld staat dan voor een langere termijn vast)

Slide 27 - Slide

Enkelvoudige- en samengestelde rente

Enkelvoudig:  Rente over startbedrag

Samengesteld: rente over rente

Slide 28 - Slide

Stappenplan samengestelde rente met groeifactor
  1. Maak van het rentepercentage een decimaal getal (deel door 100)
  2. Het decimale getal + 1 = groeifactor
  3. Na één jaar is je spaartegoed bedrag x groeifactor
  4. Na twee jaar is je spaartegoed bedrag x groeifactor x groeifactor

    Voorbeeld:
    Rente is 3,5%
    Groeifactor is 3,5 : 100 + 1  = 1,035
    Groeifactor voor 4 jaar = spaarbedrag x 1,035^4 

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Je zet €1.500 op een spaardeposito met 2,5% enkelvoudige rente. Hoeveel rente ontvang je na 3 jaar. Schrijf je berekening op!

Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren

Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren

Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren

Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren

Slide 31 - Open question

Je zet €1.600 op een spaardeposito met 3,1% enkelvoudige rente. Hoeveel rente ontvang je na 7 jaar. Schrijf je berekening op!

Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren

Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren

Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren

Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren

Slide 32 - Open question

€250,- op je spaarrekening. 3% samengestelde rente. Hoeveel staat er na 2 jaar op je rekening?

Slide 33 - Open question

€ 4.000,- met 1,2 % rente
Bereken het bedrag op je spaarrekening na 4 jaar.

Slide 34 - Open question

Opdracht 7

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Koopkracht op je spaargeld
daalt -
stijgt +

Slide 37 - Slide

Waarom lenen mensen geld?
(leenmotieven)

Slide 38 - Mind map

Geld lenen kost geld!

Slide 39 - Slide

Kredietkosten
(wat kost een lening)
Hoe bereken je de kredietkosten:
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening = kredietkosten

Slide 40 - Slide