This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Les doel
Je weet welke tijd wordt bedoelt met de present perfect.
Hoe je de present perfect maakt en toepast.
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Wat ken je al?
Je maakt het voltooid deelwoord door:
Bij regelmatige werkwoorden eindigt het voltooid deelwoord (past participle) in het Engels op –ed. Denk aan de regels in de verleden tijd (past simple).
to trip – has/have tripped
to bake – has/have baked
Bij van onregelmatige werkwoorden moet je de vorm uit je hoofd leren. In de lijst onregelmatige werkwoorden is dit het 3e rijtje.
to be – has/have been
to make – has/have made
to give – has/have given
Slide 6 - Slide
Present Perfect
Signaalwoorden voor de present perfect zijn:
always
never
ever
for
since
how long
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Maak present perfect: I ..... eaten an apple.
A
have
B
has
Slide 9 - Quiz
Maak present perfect: Peter ......... told a joke.
A
have
B
has
Slide 10 - Quiz
Vul de present perfect in: Martha..... her homework. (finish)
Slide 11 - Open question
Present Perfect: 1. I _____________ my homework yet.
A
have finish
B
has finished
C
did finished
D
haven't finished
Slide 12 - Quiz
Present Perfect: 5. I __________ a teacher since 2002.