Chapitre 1: Les 4 herhaling "Het werkwoord avoir"

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Programme

• Wat hebben we vorige les gedaan?

Doel van vandaag (herhaling):

Aan het einde van paragraaf H

• corriger ex 30 & 31 page 48
• kun je het werkwoord avoir gebruiken 

Prenez vos livres page 48

corriger ex 30 & 31

AVOIR ( = hebben)

Vervoeging van "avoir" met vertaling :

Wat betekent "tu as"?

1. zij hebben
2. hij heeft
3. jij hebt
4. ik heb

Wat betekent "nous avons"?

1. ik heb
2. u heeft
3. wij hebben
4. zij hebben

Wat betekent "il a" ?

1. hij heeft
2. zij heeft
3. u heeft
4. zij hebben

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft

B. zij hebben

C.  men heeft

D.  jullie hebben

E. jij / je hebt

F. wij hebben

1.  nous  avons

2.  tu  as

3.  ils  ont

4.  on  a

5.  vous avez

6.  elle  a

Non, j'.... un frère

1. ai
2. a
3. as
4. ont

Ils / Elles .... une grand-mère super!

1. avons
2. a
3. ont
4. avez

Tu .... une sœur?

1. ont
2. a
3. as
4. avons

J'

Tu

Il / Elle

Nous

Vous

Ils / Elles

Ai

A

Ont

Avez

As

Avons

Il .... 15 ans

1. as quinze
2. a quinze
3. a quartoze
4. as quartoze

La ville .... beaucoup de magasins

1. avons
2. a
3. est
4. ont

Jaques et Françoise .... trois pommes

1. ai
2. a
3. avons
4. ont

Le chat ... mal à la patte

1. ai
2. as
3. a
4. avons

Hoe goed snap jij het?

😒🙁😐🙂😃

Ik snap het niet

Voor degenen die het niet goed snappen nog, jullie komen voorin zitten voor extra uitleg. 

Als je het snapt zie volgende dia:

Au travail

• faire ex 32 page 49
• oefenen op www.verbuga.eu                    met het werkwoord avoir in de présent