La semaine 47 2.6,2.7.2.8

Bonjour et bienvenue!
Comment ça va?
C'est quelle date aujourd'hui?

1 / 51
next
Slide 1: Slide
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Bonjour et bienvenue!
Comment ça va?
C'est quelle date aujourd'hui?

Slide 1 - Slide

La semaine 47:                                                                                        
lundi mardi et mercredi, le vingt-deux, le vingt-trois et le vingt-quatre  novembre       


Deze week doen we: 
- lundi: 2.7 Ex. 24,25,26,27 en apprendre 6  overhoren
- mardi: 2.7 ex. 28,29,30  
- mercredi: Herhalen 


Slide 2 - Slide

Le but du cours: 
Objectif du cours:
Aan het einde van de les kun je in eenvoudige zinnen reageren op een korte advertentie.

Slide 3 - Slide

Le programme d'aujourd'hui: 
1. Vandaag: maandag (lundi) 
2. herhalen pouvoir en doornemen apprendre 7
3. Faire: samen ex. 25 of alleen ex. 24,25,26,27           
4. Tijd over? ler. woordjes dmv quizlet
5. Les devoirs: mk 2.7 ex. 24, 25, 26, 27  ler. apprendre 7                     

Slide 4 - Slide

Les verbes
avoir, être, aller, faire, pouvoir, vouloir + regelmatige werkwoorden -er en -re (présent, passé composé) 

Slide 5 - Slide

In welke tijd staat deze zin:
Pendant les vacances j'ai fait du cheval
A
Présent
B
Passé composé
C
Futur proche

Slide 6 - Quiz

In welke tijd staat deze zin:
Mes hobbies sont jouer au violon et faire du tennis
A
Présent
B
Passé composé
C
Futur proche

Slide 7 - Quiz

In welke tijd staat deze zin:
Pendant le weekend j'ai nagé dans la piscine
A
Présent
B
Passé composé
C
Futur proche

Slide 8 - Quiz

In welke tijd staat deze zin:
Je veux aller en Irlande
A
Présent
B
Passé composé
C
Futur proche

Slide 9 - Quiz

In welke tijd staat deze zin:
J'aime le série Casa de Papel parce que je parle espagnol
A
Présent
B
Passé composé
C
Futur proche

Slide 10 - Quiz

In welke tijd staat deze zin:
Je suis allé au Maroc l'année dernière
A
Présent
B
Passé composé
C
Futur proche

Slide 11 - Quiz

Qu'est-ce que tu as fait le weekend passé?
Vervoeg het werkwoord in de juist tijd als antwoord op deze vraag:
In je antwoord: je aller (passé composé) à la plage

Slide 12 - Open question

Qu'est-ce que tu as fait le weekend passé?
Vervoeg het werkwoord in de juist tijd als antwoord op deze vraag:
In je antwoord: je regarder (passé composé) du Netflix

Slide 13 - Open question

Qu'est-ce que tu as fait hier soir?
Vervoeg het werkwoord in de juist tijd als antwoord op deze vraag:
In je antwoord: je attendre(passé composé) mon ami

Slide 14 - Open question

Je
Tu
Il/Elle/On
Nous
Vous
Ils/Elles
veux
veux
veut
voulons
voulez
veulent

Slide 15 - Drag question

Je
Tu
Il/Elle/On
Nous
Vous
Ils/Elles
peux
peux
peut
pouvons
pouvez
peuvent

Slide 16 - Drag question

Je
Tu
Il/Elle/On
Nous
Vous
Ils/Elles
as pu
ai voulu
a voulu
avons pu
avez pu
ont voulu

Slide 17 - Drag question

J'ai visité
Je suis resté (à la maison)
J'habite 
J'aime
Ik houd van / Ik vind leuk
Ik woon
Ik heb bezocht
Ik ben thuis gebleven

Slide 18 - Drag question

J'ai écouté
Je vais regarder
J'attends
J'ai perdu
Ik ben kwijtgeraakt / ik heb verloren
Ik heb geluisterdnaar
Ik ga kijken (naar)
Ik wacht op

Slide 19 - Drag question

Doornemen apprendre 7:

Slide 20 - Slide

e                                      En nu aan het werk: 
faire: 
 samen ex. 25 of alleen 
ex. 24,25,26,27  

Slide 21 - Slide

Tijd over? Verbuga.eu
  • Oefen de werkwoorden via: www.verbuga.eu
  • Tijden: présent & passé composé
  • Onregelmatige: avoir, être, faire, aller, pouvoir, vouloir
  • Regelmatige: aimer, tomber, gagner,
    manger, attendre, entendre,perdre 
  • > Bevestig

Slide 22 - Slide

C'est la fin🏁

Slide 23 - Slide

Le programme d'aujourd'hui: 
1. Vandaag: dinsdag (mardi) 
2. Doornemen apprendre 8 en samen lez. texte annonces
3. Faire: ex. 28,29,30             
4. Tijd over? ler. woordjes dmv quizlet, samenvatting maken, verbuga
5. Les devoirs: mk ex. 28,29,30  ler. apprendre 8                     

Slide 24 - Slide

Le but du cours: 
Objectif du cours:
Aan het einde van de les kun je in eenvoudige zinnen reageren op een korte advertentie.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

e                                      En nu aan het werk: 
faire: 
samen lezen texte annonces en 
daarna zelf maken: ex. 28,29,30 

Slide 27 - Slide

Le but du cours: 
Objectif du cours:
Aan het einde van de les begrijp je de stof voor de toets..

Slide 28 - Slide

Le programme d'aujourd'hui: 
1. Vandaag: mercredi 
2. Vertellen wat verwachten voor de toets en herhalen bez.vnw
3. Faire: vragen/ questions, herhalen, leren extra opdr.           
4.  Les devoirs: ler..    toets           

Slide 29 - Slide

L'article (het lidwoord)
Een lidwoord (de/het/een) staat altijd voor een zelfstandig naamwoord (mensen/dieren/planten/dingen). 
In het Frans heb je mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. Hiervoor zijn verschillende lidwoorden. Leer deze altijd bij een woord!

Slide 30 - Slide

L'article défini (het bepaald lidwoord)


Le/la/l'/les = de/het
  • le > mannelijk
  • la > vrouwelijk
  • l' > klinker/stomme h
  • les > meervoud

la fille
le garçon
l'ami
les amis

Slide 31 - Slide

L'article indéfini 
(het onbepaald lidwoord)


Un/une = een
  • un > mannelijk
  • une > vrouwelijk


une fille
un garçon

Slide 32 - Slide

le
la
l'
les
ami
portable
garçons
mère
fille
élève
parents
frère

Slide 33 - Drag question

un
une
soeur
chien
vélo
amie
voiture
garçon

Slide 34 - Drag question

L'adjectif possessif 
(het bezittelijk voornaamwoord)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan, van wie iets is. In het Frans kijk je niet naar de persoon van wie het is, maar naar het zelfstandig naamwoord dat erachter staat!
Elk bezittelijk voornaamwoord heeft in het Frans 3 vormen: mannelijk, vrouwelijk en meervoud. Aan het lidwoord kan je zien welke vorm je moet kiezen.

Slide 35 - Slide

L'adjectif possessif
(het bezittelijk voornaamwoord)
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
vertaling
mon
ma
mes
mijn
ton
ta
tes
jouw
son
sa
ses
zijn/haar
notre
notre
nos
ons/onze
votre
votre
vos
jullie/uw
leur
leur
leurs
hun

Slide 36 - Slide

haar auto (v)
A
son voiture
B
sa voiture
C
ton voiture
D
ta voiture

Slide 37 - Quiz

onze broers
A
votre frère
B
vos frères
C
notre frère
D
nos frères

Slide 38 - Quiz

mijn vriend
A
ton ami
B
ta ami
C
mon ami
D
ma ami

Slide 39 - Quiz

uw telefoon
A
votre portable
B
notre portable
C
son portable
D
sa portable

Slide 40 - Quiz

... soeur
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 41 - Quiz

... devoirs
A
leur
B
leurs

Slide 42 - Quiz

... vélo
A
son
B
sa
C
ses

Slide 43 - Quiz

... chien
A
notre
B
nos

Slide 44 - Quiz

Vertaal: onze vader

Slide 45 - Open question

Vertaal: mijn broer

Slide 46 - Open question

Vertaal: hun vrienden

Slide 47 - Open question

Vertaal: zijn moeder

Slide 48 - Open question

Présente ta famille!
Schrijf een stukje in het Frans waarin je jouw familie voorstelt. Gebruik het bezittelijk voornaamwoord!

Slide 49 - Open question

Bonne chance!!
Veel succes met leren: 
ler. stof toets volgende week: Apprendre 1,2,4,6,8,10 F/N
                 Apprendre 3,5, begrijpen en kunnen
                 toepassen

Slide 50 - Slide

Et maintenant c'est à vous: 
1. Extra oefenen: mk : menu au choix grammaire 1 et 2 deze moet in ieder geval. Je bepaalt zelf wanneer en of je het tijdens les doet, zodat je me vragen kunt stellen of als HW

2. Oefenen werkwoord: verbuga.nl
3. Leren woorden: Quizlet en daarna formatieve toets (vertel mij als je dit gaat doen)
4. Planning maken, samenvatting, leren
5. Diagnostische toets maken - deze moet ook, in ieder geval voor volgende week

Slide 51 - Slide