This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Fasen
- Vloeibare fase
- Vaste fase
- Gas fase
Vast Vloeibaar Gas
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Veranderen van fasen
Slide 3 - Slide
Fase-overgangen
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
opdracht
maak opgave 24 t/m 30
blz. 64+65
Slide 12 - Slide
Geef de namen van de faseovergangen 2 en 5.
Nummer 2
Nummer 5
Smelten
Stollen
Rijpen
Verdampen
Condenseren
Sublimeren
Slide 13 - Drag question
In welke fase is water wanneer er condens op een koude ruit in de kamer zit.
A
vast
B
condenseren
C
vloeibaar
D
gas
Slide 14 - Quiz
In welke fase bevindt zich een wolk?
A
vast
B
condenseren
C
vloeibaar
D
gas
Slide 15 - Quiz
kookpunt
smeltpunt
smelten
Condenseren
Verdampen
stollen
Slide 16 - Drag question
(s)+(l)
(g)
(g)+(l)
(l)
(s)
Slide 17 - Drag question
Sleep de juiste faseovergang naar de juiste plek.
a. Welke faseovergang vindt plaats van 1 naar 2?
b. Welke faseovergang vindt plaats van 2 naar 3?
c. Welke faseovergang vindt plaats van 3 naar 4?
d. Welke faseovergang vindt plaats van 4 naar 1?
Smelten
condenseren
verdampen
stollen
Slide 18 - Drag question
Het kookpunt is een stofeigenschap.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quiz
Kokend water: wat zit er in de belletjes
A
zuurstof
B
lucht
C
waterdamp
D
stikstof
Slide 20 - Quiz
Welke van de volgende uitspraken in waar?
A
Als water kookt, dan neemt de temperatuur van het water toe.
B
Als water kookt, dan blijft de temperatuur van het water gelijk.
C
Als water kookt, dan neemt de temperatuur van het water af.
Slide 21 - Quiz
Water verandert in ijs
Waterdamp verandert in drupels
IJs verandert in water
water verandert in damp
Condenseren
Bevriezen
Smelten
Verdampen
Slide 22 - Drag question
1.
2.
3
4.
5.
6.
rijpen
vervluchtigen
smelten
stollen
condenseren
verdampen
Slide 23 - Drag question
Voor welke faseovergangen dient de stof verwarmd te worden?
Nask leerdoel 27
A
sublimeren, condenseren, stollen
B
rijpen, smelten, verdampen
C
rijpen, stollen, verdampen
D
sublimeren, smelten, verdampen
Slide 24 - Quiz
Je gaat ijs verwarmen. In welke volgorde komen de faseovergangen dan voor?
A
eerst smelten, dan condenseren
B
eerst smelten, dan stollen
C
eerst smelten, dan verdampen
D
eerst verdampen, dan condenseren
Slide 25 - Quiz
Neerslag komt in twee toestanden voor: vast en vloeibaar. Bij welke soorten neerslag is het water vloeibaar?
A
dauw
B
sneeuw
C
regen
D
rijp
Slide 26 - Quiz
Hoe heet de neerslag die je in de zomer 's ochtends op bomen en planten kunt vinden?
A
ijzel
B
dauw
C
regen
D
rijp
Slide 27 - Quiz
Tijdens een willekeurige winterdag zit er veel waterdamp in de lucht. Vervolgens daalt de temperatuur ’s nachts naar −4 °C. Wat zul je de volgende ochtend op de takken vinden?
A
rijp
B
waterdruppels
C
waterdamp
Slide 28 - Quiz
Condenseren
Als warme lucht ’s nachts afkoelt tegen een koud voorwerp, condenseert de waterdamp die erin zit. Op grassprieten en bladeren verschijnen dan kleine waterdruppels (figuur 2). Onzichtbare waterdamp wordt zichtbaar water.
Slide 29 - Slide
Rijpen
Als de temperatuur ’s nachts daalt tot onder 0 °C, ontstaat er geen dauw, maar rijp. De waterdamp in de lucht gaat over in kleine ijskristallen die boomtakken en grassprieten een prachtig wit uiterlijk geven (figuur 3).
Slide 30 - Slide
Vervluchtigen
Als de lucht erg koud en droog is, wordt een laag sneeuw geleidelijk dunner. Dat komt doordat ijs onder die omstandigheden langzaam verandert in waterdamp. Er zijn ook stoffen die snel vervluchtigen, zoals vast koolstofdioxide (‘droog ijs’).
Slide 31 - Slide
De invloed van de temperatuur
Het is duidelijk dat de temperatuur een belangrijke rol speelt bij de verschillende fase-overgangen. Met het deeltjesmodel kun je verklaren hoe dat komt. Als voorbeeld de fase-overgangen smelten en verdampen.
Slide 32 - Slide
Smelten in het deeltjesmodel
In een vaste stof zijn de moleculen dicht op elkaar gestapeld in een regelmatig patroon. Tussen moleculen die aan elkaar grenzen, bestaan aantrekkende krachten. Dat zorgt ervoor dat elk molecuul op zijn vaste plaats blijft. Hoe kleiner de afstand tussen twee aangrenzende moleculen, des te groter is de onderlinge aantrekkingskracht.
Slide 33 - Slide
Smelten in het deeltjesmodel
Als de temperatuur stijgt, gaan de moleculen steeds heviger trillen. De afstand tussen de moleculen wordt dan groter. Je merkt dat doordat de stof uitzet. Door de grotere afstand trekken de moleculen elkaar minder sterk aan. Als de temperatuur een bepaalde waarde bereikt (bij water is dat 0 °C), is de aantrekkingskracht te klein om de moleculen op hun vaste plaats te houden: de stof smelt dan en wordt vloeibaar.
Slide 34 - Slide
Verdampen in het deeltjesmodel
In een vloeistof zijn de moleculen steeds in beweging. Hun onderlinge aantrekkingskracht zorgt ervoor dat ze dicht bij elkaar in de buurt blijven. Alleen aan het vloeistofoppervlak is dat anders. Af en toe heeft een molecuul daar zoveel snelheid dat hij uit de vloeistof kan ontsnappen (figuur 4). Zo’n molecuul gaat dan deel uitmaken van de lucht boven de vloeistof. Zo raakt de vloeistof steeds meer moleculen kwijt: de vloeistof verdampt
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Video
Slide 37 - Video
Zelfstandig werken
maken vragen 23 tm 27 p 69 Klaar
(12 minuten) maken vragen 28 t/m31 p69&70
(12 minuten)
Slide 38 - Slide
lesindeling
vragen beantwoorden (5 minuten)
quizz maken (3 minuten)
Slide 39 - Slide
Welke faseovergang zie je in het plaatje?
A
Verdampen
B
Condenseren
C
Sublimeren
D
Koken
Slide 40 - Quiz
hoe heet deze faseovergang? vast --> vloeibaar
A
rijpen
B
smelten
C
stollen
D
verdampen
Slide 41 - Quiz
De was droogt ook als het vriest. Welke faseovergang heeft er plaatsgevonden?