Les 9. Quizlet en vraagwoorden

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Mevrouw de Cuba

¡Bienvenidos!

Programa

1. vraagwoorden
2. Quizlet
3. noordhoff.. 

Mededeling: 

Toets hoofdstuk 2

- verbos regulares

- ser en estar 

- vocabulario

- frases clave 

- vraagwoorden 

- lezen en luisteren

Vraagwoorden

¿Quién?, Quiénes? - Wie?

¿Qué? - Wat/Welke?

¿Dónde? - Waar?

¿Por qué? - Waarom?

¿Cuándo? - Wanneer?

¿Cuál?, ¿Cuáles? - Welke/Wat?

¿Cómo? - Hoe?

¿Cuánto?, ¿Cuántos? - Hoeveel?

 Vraagwoorden

(Los interrogativos)

¿Cuál? of ¿Qué? ?

• Cuál wordt altijd gevolgd door een vorm van SER > ¿cuál es tu nombre?  
• Cuál kan niet direct vóór een zelfstandig naamwoord komen.                         Indien wel, gebruik je qué > ¿Qué palabra es? (Welk woord is het?)

• In uitroepzinnen gebruik je qué dat vertaald moet worden met 'wat een' !

+ ¡Qué chico tan inteligente! (Wat een intelligente jongen!)

+ ¡Qué casa! (Wat een huis!)

+ ¡Qué es esto! (Wat is dit?!)

1 ¿__________ cuesta el pan? -El pan cuesta 2,15 euros.
2 ¿__________ te llamas? - Me llamo José. ¿ Y tú?
3 ¿__________ es esta chica? -Es mi novia, Maribel.
4 ¿__________ vas a casa? -A las 15:15 (tres y cuarto) voy a casa.
5 ¿ __________ vas a comprar pan? -En la panadería de señor Rodriguez.
6 ¿__________ estás triste? -Porque tengo una nota mala.
7 ¿__________ son tus libros favoritos? -Mis libros favoritos son los de Harry Potter.

KIES UIT:

Cuáles - Cómo - Quién - Dónde - Por qué - Cuándo - Cuánto

Después de esta clase

• Ken je een aantal Spaanse vraagwoorden
• Begrijp je wanneer je welk vraagwoord gebruikt
• Kan je zelf een vraag stellen in het Spaans 

Vraagwoorden

MAAK: Opdracht 1

MAAK: Opdracht 2

Pauze!

Quizlet 2.1/2.2

Link

Noordhoff: 

D, tot 12C
E & F

- volgende week gaan we verder met de grammatica

Vidar: begin maken aan hoofdstuk 3

¿Cómo has trabajado hoy en clase?

😒🙁😐🙂😃