Antwoorden Examentraining hoofdstuk 4

• Economie
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

EXAMENTRAINING HOOFDSTUK 4

Exameneenheid arbeid en productie

Wat neem je mee naar het examen?

Let op:

Bij meerkeuze vragen maar 1 antwoord goed

Geld twee cijfers achter de komma

Berekeningen altijd opschrijven

Kijk op hoeveel decimaal je moet afronden

Als er om een uitleg wordt gevraagd deze opschrijven 

Vraag je eerst af waarom vrouwen minder werken dan mannen. Wat is hier een reden voor?

Dan een maatregel verzinnen op het gebied van geld en een maatregel op een gebied wat niet met geld heeft te maken die de overheid kan nemen om vrouwen over te halen te gaan werken.

1 Financiële maatregel, bijvoorbeeld:

 − belastingvoordelen

 − subsidie geven op thuishulp.

 Niet-financiële maatregel, bijvoorbeeld:

 − goede regeling bij zwangerschapsverlof en/of ouderschapsverlof

 − voorlichting geven over de wenselijkheid dat vrouwen (meer) gaan werken.

Wat is een krappe arbeidsmarkt?

Als je de woorden vraag en aanbod niet gebruikt dan heb je nul punten.

Van wie komt het aanbod op de arbeidsmarkt?

Van wie komt het aanbod op de arbeidsmarkt?

A = B    Aanbod = Beroepsbevolking

V = W   Vraag = Werkgelegenheid

Op de volgende bladzijde.

Je moet hier de grafiek goed aflezen. 

Lees de vraag naar welke staafdiagram moet je kijken in informatiebron 1?

Kijken bij de staafdiagram van:

2016 bij hoog opgeleide vrouwen en met betaalde oppas

2 Bij een krappe arbeidsmarkt is er meer vraag naar arbeid dan aanbod van arbeid. Bedrijven hebben moeite om alle vacatures te vervullen. Juist dan is het belangrijk dat iedereen die kan werken ook gaat werken.

3 D 

Wat moet je aflezen uit de grafiek?

Bij hoeveel procent van de bedrijven minder dan 50% vrouwen in de directie.

Wat moet je dan uit de grafiek gebruiken?

Kijken naar 30%, 10% en 0%.

Hoeveel  procent is dit totaal?

Argumten voor en tegen verplicht zoveel vrouwen in de top van het bedrijf.

Je kan denken aan standpunten vanuit vrouwen maar ook uit standpunt vanuit bedrijven.

4 D (23% + 27% + 25% = 75%)

5 Een argument voor, bijvoorbeeld:

 − Alleen als ze er toe verplicht zijn, zullen bedrijven er meer werk van maken.

 − Zolang mannen de dienst uitmaken, krijgen vrouwen onvoldoende kans, ook al hebben ze wel de kwaliteiten.

 Een argument tegen, bijvoorbeeld:

 − Vrouwen in de top krijgen het stempel dat ze er zitten om te voldoen aan het percentage.

 − Het moet gaan om de kwaliteit van de persoon, niet om het geslacht.

Hier hopen ze je in verwaring te brengen.

Bij het Aanbod hoort de ........

Wie zijn dat?

Dus is het antwoord...

Bij de A hoort de B en dat is de beroepsbevolking en dat zijn de werkzoekende en de werkende.

6 D

Hier gaat het soms fout omdat je dent dat de vraag niet zo makkelijk kan zijn. Maar als je weet er waren zoveel startes en zoveel zijn er gestopt dan kan jij uitrekenen hoeveel bedrijven er meer of minder waren.

Berekening en meer of minder niet vergeten anders 0 punten

Wat weet je over de diensten sector/ Wat voor bedrijven zijn dit?

Hoe/ waarmee wordt er gewerkt in de landbouw sector?

7 136.640 – 113.823 = 22.817 minder bedrijven 

Dienstverlend  tertaire sector commercieel en quartaire sector niet commercieel. Commerciel, winkels, horeca en niet commercieel onderwijs politie.

8 (1) lager

 (2) lager

LAAT JE NIET AFSCHRIKKEN ALS JE EEN WOORD NIET KENT. HET WORDT IN DE TEKST UITGELEGD WAT HET BETEKEND

Volgende vraag in goede volgorde zetten zit wel in ieder eindexamen

Wat is ararbeidsproductiviteit?

Wat doet een bedrijf met loonkosten?

Welke invloed heeft die lage arbeidsproductiviteit op de vraag wat een bedrijf met de loonkosten doet.

De loonkosten worden doorberekend in de prijs van het product. Bij een lagere arbeidsproductiviteit worden er minder producten gemaakt. De loonkosten kunnen dus over minder producten verdeeld worden. De prijs van het product stijgt dus. 

9 B

Welke invloed kan demotie hebben voor de werknemer waar de werkgever last van heeft?

10 Bijvoorbeeld:

 Als een werknemer een lagere functie of lager loon krijgt, is de motivatie om hard te werken misschien lager.

Duidelijk in voorbeeld VOORDEEL DEELTIJD in plaats van DEMOTIE!!

ook duidelijk welke voor werknemer en welke voor werkgever.

Anders geen punten.

Let op, wat per week nodig eerst omreken naar maand.

En dan is de vraag welke procent som gebruiken?

12 Hij heeft nodig: € 465 x 52 ÷ 12 = € 2.015 per maand.

 Hoeveel procent is € 2.015 vna € 3.600 ?

 € 2.015 ÷ € 3.600 × 100 = 56,0%

11 Een voordeel voor de werknemer, bijvoorbeeld:

 − Hij kan zijn huidige functie behouden.

 − Door minder uren te werken is het werk misschien beter vol te houden.

 Een voordeel voor de werkgever, bijvoorbeeld:

 − De ervaring en kennis in de functie blijven behouden.

 − De loonkosten dalen.

− De arbeidsproductiviteit van de werknemer kan op peil blijven.