Week 44 Ne 3B/K H3 Formuleren: persoonsvorm: enkelvoud of meervoud
Wat is de persoonsvorm?
Wat is een persoonsvorm?
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3
This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Wat is de persoonsvorm?
Wat is een persoonsvorm?
Slide 1 - Slide
Doel van de les
Aan het eind van deze les weet je;
hoe je de persoonsvorm in de zin moet schrijven
en
of het onderwerp enkelvoud of meervoud is.
Slide 2 - Slide
Persoonsvorm
Wat is een persoonsvorm?
Hoe vind ik een persoonsvorm?
Slide 3 - Slide
De persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Elke zin heeft altijd één persoonsvorm.
Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
Door de zin van tijd te veranderen kan je de persoonsvorm vinden. Het werkwoord dat is veranderd is de persoonsvorm.
Je kunt er ook een vraagzin van maken, dan staat de pv vooraan.
Slide 4 - Slide
Persoonsvorm vinden!
het is altijd een werkwoord;
vraagproef;
tijdproef;
enkelvoud meervoud meervoud enkelvoud.
De persoonsvorm verandert.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Slide 7 - Video
Onderwerp
1. Wie /wat doet iets?
2. Wie/wat + wwg?
Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar!
Onderwerp enkelvoud? --> persoonsvorm enkelvoud!
Onderwerp meervoud? --> persoonsvorm meervoud!
Het meisje loopt. De meisjes lopen.
Slide 8 - Slide
Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een meervoudig onderwerp een meervoudige persoonsvorm. Dat heet congruentie.
Als het getal (= enkelvoud of meervoud) van onderwerp en persoonsvorm ongelijk is, heet dat incongruentie.
Incongruentie is een taalfout, die de volgende oorzaken kan hebben:
Slide 9 - Slide
persoonsvorm enkelvoud of meervoud?
1. De politie staakt/staken.
2. De kudde koeien loopt/lopen.
3. De groep scholieren fietst/fietsen
4. De docenten kijkt na/kijken na.
5. Het team vergadert/vergaderen.
6. De brandweermannen blust/blussen
7. De brandweer blust/blussen
Slide 10 - Slide
Persoonsvorm: Enkelvoud en meervoud
- Onderwerpen kunnen meer woorden hebben.
- Als het onderwerp meervoud is, is de persoonsvorm dat ook.
- Als het onderwerp enkelvoud is, is de persoonsvorm dat ook.
Slide 11 - Slide
Persoonsvorm: enkelvoud of meervoud ?
De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar.
Als het onderwerp enkelvoud is,
dan is de persoonsvorm ook enkelvoud.
Is het onderwerp meervoud,
dan is de persoonsvorm ook meervoud.
Slide 12 - Slide
persoonsvorm
onder-
werp
Slide 13 - Slide
Als het onderwerp in het enkelvoud staat, staat de persoonsvorm dat ook.
Juist
Onjuist
Slide 14 - Poll
CONGRUENTIE
Onderwerp en persoonsvorm moeten gelijk zijn in getal.
Dus als hetonderwerpenkelvoudig is, moet de persoonsvormook enkelvoudig zijn. En als het onderwerp meervoudig is, moet de persoonsvorm ook meervoudig zijn.
Gelijkheid in getal noemen we congruentie.
Slide 15 - Slide
CONGRUENTIEFOUTEN
We noemen dit ook wel INCONGRUENTIE.
Incongruentie betekent niet gelijk of niet passend.
Dat wil zeggen dat het getal (ev/mv) van het onderwerp en de persoonsvorm niet gelijk zijn.
Dit komt vaak voor bij onderwerpen die voor ons gevoel meervoud zijn, maar taalkundig enkelvoud.
Slide 16 - Slide
Wat is het onderwerp in de zin: De kudde koeien staat/staan in de wei.
Slide 17 - Open question
Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:
de kudde koeien
A
de
B
kudde
C
koeien
Slide 18 - Quiz
Wat is goed / congruent?
A
De kudde koeien staan in de wei
B
De kudde koeien staat in de wei
Slide 19 - Quiz
Wat is het onderwerp in de zin: Een groep wielrenners viel/vielen vlak voor de finish.
Slide 20 - Open question
Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:
een groep wielrenners
A
een
B
groep
C
wielrenners
Slide 21 - Quiz
Wat is goed / congruent?
A
Een groep wielrenners viel vlak voor de finish
B
Een groep wielrenners vielen vlak voor de finish
Slide 22 - Quiz
Wat is het onderwerp in de zin: Voor het voetbalveld staat/staan een grote groep met hooligans.
Slide 23 - Open question
Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:
een grote groep hooligans
A
een
B
grote
C
groep
D
hooligans
Slide 24 - Quiz
Wat is goed / congruent?
A
Voor het voetbalveld staat een grote groep met hooligans.
B
Voor het voetbalveld staan een grote groep met hooligans.
Slide 25 - Quiz
Wat is goed / congruent?
A
Er stonden nog drie pakken rijst in de voorraadkamer
B
Er stond nog drie pakken rijst in de voorraadkamer
Slide 26 - Quiz
Wat is goed / congruent?
A
Twintigduizend mensen bezocht het festival
B
Twintigduizend mensen bezochten het festival
Slide 27 - Quiz
Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:
een partij sportschoenen
A
een
B
partij
C
sportschoenen
Slide 28 - Quiz
Wat is goed / congruent?
A
Een partij sportschoenen spoelde aan op het strand
B
Een partij sportschoenen spoelden aan op het strand
Slide 29 - Quiz
Wat is goed / congruent?
A
Op Museumdag is de meeste musea gratis toegankelijk.
B
Op Museumdag zijn de meeste musea gratis toegankelijk.
Slide 30 - Quiz
Goed of fout? De jeugd in de grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Utrecht hebben een probleem.
A
Goed
B
Fout
Slide 31 - Quiz
De kudde schapen stak de weg over.
A
Goed
B
Fout
Slide 32 - Quiz
Ik snap wat een congruentie is en kan de juiste persoonsvormen kiezen
A
eens
B
oneens
Slide 33 - Quiz
Wat heb je geleerd
Je weet of de persoonsvorm in het enkelvoud of meervoud geschreven moet worden.
Je herkent bij lastige onderwerpen of het enkelvoud of meervoud is