De werkwoordstijden

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen of die kunnen gebeuren. 

Bij het onderdeel werkwoordspelling hebben we gezien dat er verschillende werkwoordsvormen zijn en dat de werkwoorden zich soms aanpassen aan de zin. 

Slide 2 - Slide

Werkwoordsvormen
Naast de persoonsvorm, die zich aanpast aan het onderwerp van de zin, onderscheiden we nog enkele werkwoordsvormen: 

- het infinitief (het hele werkwoord) 
- het voltooid deelwoord
- het onvoltooid deelwoord

Slide 3 - Slide

Werkwoordstijden
Alle werkwoorden in de zin vormen samen het gezegde. Dit zorgt ervoor dat een zin in een bepaalde 'tijd' staat. Om die tijd te bepalen, letten we op drie zaken. 

- Staat er een voltooid deelwoord én een vorm van hebben of zijn in de zin? 
- In welke tijd staat de persoonsvorm van de zin?
- Staat er een vorm van het werkwoord 'zullen' in de zin?

Slide 4 - Slide

Bepalen van de tijd (1/2)
De bepaling van de tijd bestaat uit 3 of 4 letters. 
Hoe weten we welke letters dat zijn? 

Eerste letter: Staat er een voltooid deelwoord + hebben/zijn in de zin?
Ja ➡ V(oltooid); Nee ➡ O(nvoltooid) 
Tweede letter: In welke tijd staat de persoonsvorm?
T(egenwoordige) of V(erleden) tijd

Slide 5 - Slide

Bepalen van de tijd (2/2)
Hoe weten we of er één of twee t's achter de eerste twee letters staan? 

Op het moment dat er een vorm van het werkwoord 'zullen' in de zin staat, is er sprake van de T(oekomende) T(ijd) 

Staat er géén vorm van 'zullen' in de zin, dan komt er alleen T(ijd) achter de tweede letter. 

Slide 6 - Slide

Werkwoordstijden
Onvoltooid tegenwoordige tijd                             OTT
Onvoltooid verleden tijd                                        OVT
Voltooid tegenwoordige tijd                                 VTT
Voltooid verleden tijd                                             VVT 
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd  OTTT
Onvoltooid verleden toekomende tijd              OVTT
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd       VTTT
Voltooid verleden toekomende tijd                   VVTT
ik roep
ik riep
ik heb geroepen
ik had geroepen
ik zal roepen
ik zou roepen
ik zal hebben geroepen
ik zou hebben geroepen

Slide 7 - Slide

Wij zijn in de vakantie naar Londen geweest.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 8 - Quiz

Ik zal zeker een voldoende halen voor de toets.
A
vttt
B
ottt
C
ovtt
D
vvtt

Slide 9 - Quiz

Ik heb de fiets van mijn zus gerepareerd.
A
vtt
B
ovt
C
vvt
D
ott

Slide 10 - Quiz

Zou jij dat ook zo hebben gedaan?
A
vttt
B
vvtt
C
ovtt
D
vvt

Slide 11 - Quiz

Onze buren hebben een prachtige tuin.
A
vtt
B
vttt
C
ott
D
ovtt

Slide 12 - Quiz

Ik zou jou wel eens hebben durven zien blijven staan kijken.
A
ottt
B
ovtt
C
vvtt
D
vttt

Slide 13 - Quiz

Verder gaan met:
1.3

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide