This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Quiz thema 2
Voeding en vertering
Slide 1 - Slide
Wat is het verschil tussen voedingsstoffen en voedingsmiddelen?
Slide 2 - Open question
De voedingsmiddelen in de afbeelding hiernaast bevatten vooral:
A
Beschermde stoffen
B
Bouwstoffen
C
Brandstoffen
D
Reservestoffen
Slide 3 - Quiz
De voedingsmiddelen in de afbeelding hiernaast bevatten veel:
A
Eiwitten, koolhydraten, vetten
B
Mineralen, eiwitten, water
C
Vitaminen, eiwitten, voedingsvezels
D
Mineralen, vitaminen, voedingsvezels, water
Slide 4 - Quiz
Herten hebben een gewei. Dit gewei hoort bij het skelet. Het bestaat uit dezelfde stoffen als een bot. Als een hert zijn gewei verliest, komt het op de grond te liggen. Daar wordt het vaak aangevreten door muizen. Muizen eten vooral planten. Door aan de geweien te knagen, krijgen ze een voedingsstof binnen die niet in hun andere voedsel zit.
Welke voedingsstof krijgen muizen binnen als ze knagen aan het hertengewei?
A
Eiwitten
B
Koolhydraten
C
Vetten
D
Mineralen
Slide 5 - Quiz
Welke voedingsstof dient voor het vervoeren van stoffen in je lichaam?
A
Water
B
Vetten
C
Mineralen
D
Koolhydraten
Slide 6 - Quiz
Sleep de namen naar het juiste orgaan.
Lever
Galblaas
12-vingerige darm
Dikke darm
Blinde darm
wormvormig aanhangsel
Endeldarm
Anus
Speekselklieren
Mondholte
Slokdarm
Maag
Galbuis
Maagportier
Alvleesklier
Dunne darm
Slide 7 - Drag question
Het darmkanaal loopt van de mond tot de anus.
Welke organen horen bij het darmkanaal?
A
Alvleesklier, dikke darm, dunne darm
B
Endeldarm, lever, slokdarm
C
Twaalfvingerige darm, dikke darm, endeldarm
D
Lever, alvleesklier, dunne darm
Slide 8 - Quiz
Sommige voedingsstoffen hoeven niet te worden verteerd en kunnen meteen worden opgenomen in het bloed.
Welke voedingsstoffen zijn dit?
A
Eiwitten, glucose, mineralen, vetten
B
Vetten, vitaminen, water, zetmeel
C
Zetmeel, glucose, mineralen, water
D
Glucose, mineralen, vitaminen, water
Slide 9 - Quiz
Als grote voedingsstoffen worden afgebroken tot kleine stoffen, krijg je...................... Deze kleine stoffen kunnen door de.......................heen in het.......................worden opgenomen. Tijdens de vertering wordt het voedsel eerst tot kleine stukjes...................... Hierdoor wordt het oppervlak......................Daarna worden de voedingsstoffen..................... met behulp van...................
Veel voedingsstoffen moeten wel eerst worden verteerd.
Sleep de juiste woorden naar de zin.
darmwand
vergroot
afgebroken
verteringsproducten
bloed
Verteringssappen
gekauwd
Slide 10 - Drag question
Juist of onjuist? 1. Met snijtanden kun je een stuk voedsel afbijten. 2. Met hoektanden kun je voedsel fijnmalen.
A
1. Juist, 2. Onjuist
B
Beiden juist
C
1. Onjuist, 2. Juist
D
Beide onjuist
Slide 11 - Quiz
In de afbeelding hiernaast zie je het verteringsstelsel van de mens met de vijf verteringsklieren. Zet de namen bij de genummerde delen.
Slide 12 - Open question
Waar worden GEEN verteringssappen gemaakt
A
Maag
B
Mond
C
Slokdarm
D
Twaalfvingerige darm
Slide 13 - Quiz
Enzymen zitten in verteringssappen en helpen bij het verteren van voedingsstoffen. Enzymen zorgen ervoor dat de vertering van voedingsstoffen (1) langzamer/sneller gaat. Door je voedsel te kauwen, (2) vergroot/verklein je het oppervlak. Hierdoor zijn de voedingsstoffen in het voedsel (3) beter/slechter bereikbaar voor de enzymen.
A
1. langzamer, 2. vergroot, 3. beter
B
1. sneller, 2. vergroot, 3. beter
C
1. sneller, 2. verklein, 3. slechter
D
1. langzamer, 2. verklein, 3. slechter
Slide 14 - Quiz
Op plaats P trekken de......................... zich samen.
De darm wordt daardoor...........................
Op plaats Q trekken de ........................... zich samen.
De voedselbrok gaat daardoor...............................
In de afbeelding zie je een voedselbrok in de darm. Hoe werkt de darmperistaltiek?
Sleep de juiste antwoorden naar de zinnen.
Nauwer
Kringspieren
Van Q naar P
Van P naar Q
Lengtespieren
Wijder
Slide 15 - Drag question
Door de darmperistaltiek beweegt het voedsel van de mond naar de anus, maar het kan ook andersom.
Wanneer beweegt de darmperistaltiek het voedsel de andere kant op?
A
Als je een scheet laat
B
Als je last hebt van diarree
C
Als je maag aan het knorren is
D
Als je moet overgeven
Slide 16 - Quiz
Welk proces zie je in de afbeelding?
Slide 17 - Open question
Judith is geboren met een verkleving van haar dikke darm. De darmwand plakt aan elkaar, waardoor er geen voedsel door de dikke darm kan. Ze moet binnen drie dagen worden geopereerd en mag in de tussentijd niet eten.
Waarom mag Judith pas eten nadat ze is geopereerd?
A
Omdat de twaalfvingerige darm geen enzymen aan het voedsel kan toevoegen
B
Omdat het voedsel niet in haar maag kan komen
C
Omdat ze het voedsel niet kan uitpoepen via de endeldarm
D
Omdat ze het voedsel niet kan verteren in haar dunne darm
Slide 18 - Quiz
Door een product te steriliseren gaan alle bacteriën en schimmels dood
A
Ja, bacteriën en schimmels gaan dood bij 130 graden
B
Nee, alleen de ziekmakende bacteriën gaan dood
C
Nee, want bij deze wijze stop je de groei, maar je maakt ze niet dood
D
Nee, bacteriën blijven leven, maar schimmels gaan dood
Slide 19 - Quiz
Als je groeit, heb je veel kalkzouten (calcium) nodig. Waarvoor worden kalkzouten gebruikt?
Slide 20 - Open question
Met welke tanden maal je het voedsel fijn?
A
Hoektanden
B
Snijtanden
C
Kiezen
D
Met alle tanden en kiezen
Slide 21 - Quiz
Leg uit wat mechanische vertering is
Slide 22 - Open question
Wat is de functie van de blinde darm / appendix
A
Hier wordt voedsel tijdelijk opgeslagen
B
Hier worden enzymen aan het voedsel toegevoegd
C
Hier worden onverteerde resten uitgepoept
D
Heeft eigenlijk geen functie bij de vertering
Slide 23 - Quiz
Tot welk vak behoort een biefstuk
A
Vak geel
B
Vak groen
C
Vak oranje
D
Vak roze
Slide 24 - Quiz
Tot welk vak behoren aardappelen
A
Vak geel
B
Vak groen
C
Vak oranje
D
Vak roze
Slide 25 - Quiz
Tot welk vak behoort ijsbergsla
A
Vak geel
B
Vak groen
C
Vak oranje
D
Vak roze
Slide 26 - Quiz
Vezels hebben invloed op je darmperistaltiek. Is die invloed goed of slecht. Leg uit.
Slide 27 - Open question
Maagsap is heel zuur. Wat is daarvan het voordeel?
A
Het enzym in maagsap werkt dan het best
B
Het zuur doodt bacteriën
C
Het zuur emulgeert vet tot kleine druppeltjes
D
Zowel antwoord A als B zijn goed
Slide 28 - Quiz
Iemand wil afvallen en vraagt jou wat beter voor hem is: 400 kCal door een zak chips op te eten, of 400 kCal door het eten van een warme maaltijd met aardappelen, groenten en kip