This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Oh oui... j'aime lire!
Slide 1 - Slide
Binnenkort een leestoets!
Dus we gaan extra oefenen met lezen...
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Kijk eerst aandachtig naar het volgende filmpje,
daarna gaan we oefenen.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Oefenen met vinden hoofdgedachte
Je krijgt steeds een stukje actuele tekst om te lezen.
Daarna moet je een vraag beantwoorden.
Op de dia van de vraag staat de tekst in miniatuur:
die zal ik steeds vergroten voor je op het bord.
Slide 8 - Slide
Lees de tekst, maak aantekeningen...
... en beantwoord op de volgende dia's de vragen:
WIE?
WAT?
WAAR?
WANNEER?
WAAROM? en HOE?
Slide 9 - Slide
Hoofdgedachte: WIE?
Slide 10 - Open question
Hoofdgedachte: WAT?
Slide 11 - Open question
Hoofdgedachte: WAAR?
Slide 12 - Open question
Hoofdgedachte: WANNEER?
Slide 13 - Open question
Hoofdgedachte: WAAROM en HOE?
Slide 14 - Open question
Nu toch ook even een detailvraag:
bekijk de foto en ...
...raad de betekenis van dénoncer
Slide 15 - Slide
Dénoncer betekent:
A
plegen
B
ondergaan
C
duidelijk maken
D
verdedigen
Slide 16 - Quiz
Lees bovenstaande tekst: hoeveel inégalités (ongelijkheden) worden genoemd? Vul hierna in.
Slide 17 - Slide
Hoeveel ongelijkheden worden genoemd?
A
één
B
twee
C
drie
D
vier
Slide 18 - Quiz
Important! Signaalwoorden!
Handig om die te kennen, want ze geven structuur aan de tekst. De antwoorden op vragen over de tekst staan vaak in de buurt van de signaalwoorden (zie de vorige vraag...).
Ze kunnen een reden aangeven, of een tegenstelling, een voorbeeld, een opsomming, een doel etc.
We gaan ermee oefenen in de volgende dia.
Slide 19 - Slide
parce que
mais
pourtant
par exemple
si
par contre
donc
ensuite
bref
en plus
daarentegen
dus
bovendien
omdat
kortom
vervolgens
toch
bijvoorbeeld
maar
als
Slide 20 - Drag question
Lees de tekst en zoek het signaalwoord
Vul het in op de volgende dia
Slide 21 - Slide
Wat is het signaalwoord in dit tekstje?
Slide 22 - Open question
Wat geeft het signaalwoord POURTANT aan?
A
gevolg
B
oorzaak
C
tegenstelling
D
voorbeeld
Slide 23 - Quiz
Kies het passende signaalwoord: Je ne sors pas ..... il pleut.
A
pourtant
B
donc
C
parce qu'
D
par contre
Slide 24 - Quiz
Kies het passende signaalwoord: J'ai fait mes devoirs, .... je n'ai pas de bonnes notes
A
par exemple
B
pourtant
C
bref
D
en plus
Slide 25 - Quiz
Kies het passende signaalwoord: D'abord j'ai embrassé ma mère, ..... mon père
A
ensuite
B
si
C
mais
D
donc
Slide 26 - Quiz
Vul het passende signaalwoord in: J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, ..... je suis bien préparé!
A
en plus
B
parce que
C
par contre
D
bref
Slide 27 - Quiz
Vul in op de volgende dia:
waarvoor is dit een oproep?
Slide 28 - Slide
Waarvoor is dit een oproep?
Slide 29 - Open question
Lees de tekst en vul hierna
in:
WIE?
WAT?
WAAROM?
Slide 30 - Slide
Hoofdgedachte: WIE?
Slide 31 - Open question
Hoofdgedachte: WAT?
Slide 32 - Open question
Hoofdgedachte: WAAROM?
Slide 33 - Open question
Vind de hoofdgedachte
Bekijk het plaatje en lees de tekst
op de volgende dia.
Focus op de woorden die je wél kent.
Beantwoord daarna in het Ned de volgende vragen: WIE, WAT, WAAR, WAAROM?
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Hoofdgedachte: WIE
Slide 36 - Open question
Hoofdgedachte: WAT
Slide 37 - Open question
Hoofdgedachte: WAAR
Slide 38 - Open question
Hoofdgedachte: WAAROM
Slide 39 - Open question
Wat heb je geleerd van deze les?
Slide 40 - Open question
Slide 41 - Slide
noteer de signaalwoorden en hun betekenissen (blz 169-171)