2htvtb: week 20 les 2 herhaling Spelling §8 plus cursus 5 woordsoorten §2 (zelf oefenen)

week 20 les 2 - 2htvtb
  • 10 minuten stillezen
  •  Terugblik leerjaar 1 woordsoorten
  • Herhalen kennis door te oefenen met cursus 7 §8 en cursus 5 §2







timer
10:00
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with text slides.

Items in this lesson

week 20 les 2 - 2htvtb
  • 10 minuten stillezen
  •  Terugblik leerjaar 1 woordsoorten
  • Herhalen kennis door te oefenen met cursus 7 §8 en cursus 5 §2







timer
10:00

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Heb je de spellingregels geoefend:

Leestekens
Leenwoorden
Koppelteken en weglatingsstreepje
Tussenletters in samenstellingen
Aan elkaar of los schrijven van woorden

Slide 2 - Slide

Lesdoelen

Je hebt herhaald en geoefend met de woordsoorten van leerjaar 1.

Slide 3 - Slide

Woordsoorten klas 1
  • zelfstandig naamwoord (zn)
  • lidwoord (lw): bepaald (blw) en onbepaald lidwoord (olw)
  • bijvoeglijk naamwoord (bn) + stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 
  • zelfstandig werkwoord (zww) en hulpwerkwoord (hww)
  • persoonlijk (pers. vnw.) en bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
  • voorzetsel (vz)
  • bijwoord (bw)

Slide 4 - Slide

zelfstandig naamwoord (zn)
  • mensen, dieren, planten, dingen (medipladi)
  • kan een lidwoord voor staan
  • heeft vaak een enkelvoud en een meervoud
  • kun je vaak een verkleinwoord van maken
  • ook eigennamen zijn zelfstandige naamwoorden

Slide 5 - Slide

lidwoord (lw)
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.

  • De en het zijn bepaalde lidwoorden (blw).
  • Een is een onbepaald lidwoord (olw).

Slide 6 - Slide

bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • Bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over een zn. 
  • Ze kunnen voor, maar ook achter het zn staan.
  • Ze hebben vaak een korte en een lange vorm.

De rode pen. 
De pen is rood.

Slide 7 - Slide

Zelfstandig en hulpwerkwoord 
  • Zelfstandig werkwoord (zww) is het belangrijkste  
   werkwoord in de zin. Het geeft aan wat het onderwerp doet of 
   overkomt.
  • Hulpwerkwoorden (hww) komen voor in zinnen met meerdere 
   werkwoorden. Ze 'helpen' om het gezegde te maken.
  • Koppelwerkwoord (kww): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen 

Bij de bakker zou je lekkere gebakjes kunnen kopen.

Slide 8 - Slide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

  • Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon, dier of ding aan: Zij varen, ik leg het op de kast, jij speelt vals.
  • Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie 
   iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar 
   het bij hoort: Jouw schooltas, jullie boeken, mijn sleutels.

Slide 9 - Slide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Slide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Slide

voorzetsel (vz)
  • Geeft vaak een plaats, tijd, reden of oorzaak aan.
  • Worden ook wel 'kastwoorden' of 'feestwoorden' genoemd.
  • Op, achter, naast, tijdens, langs, van, onder, bij, tussen, ...

Slide 12 - Slide

Voorzetsels
Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er ... de kast of ... het feest achter te zetten. 
voor de kast 
op de kast 
achter de kast 
naast de kast 
in de kast 
tijdens het feest 
tot het feest 
na het feest 
bij het feest 
zonder het feest

Slide 13 - Slide

bijwoord (bw)
  • Als een bijwoordelijke bepaling (bwb) uit één woord bestaat, is 
   het een bijwoord.
  • Bijwoorden kunnen van alles aangeven:
   - Tijd: gisteren, vandaag, morgen, straks, vroeger
   - Plaats: hier, daar, ergens, nergens, er, overal
   - Zekerheid: ongetwijfeld, absoluut, zeker
   - Ontkenning: niet, nooit, geenszins

Slide 14 - Slide

bijwoord (bw)
Het bijwoord kan ook iets zeggen over een ander woord:
- werkwoord: Robert loopt hard.
- bijvoeglijk naamwoord: Het schilderij is erg mooi.
- ander bijwoord: Sietske fietste erg snel.

Slide 15 - Slide

Zelf oefenen
Wat: Maak de opdrachten van cursus 7  §8 in de online leeromgeving en cursus 5 § 2 (herhaling leerjaar 1)
Hoe:  Individueel, maar je mag op fluisterniveau overleggen met degene die naast je zit. 
Hulp: Theorie uit je boek of internet.
Tijd: 15 min.
Uitkomst: Geoefend met spelling en kennis herhaald van cursus 7 spelling.

Klaar?
huiswerk of leesboek
timer
15:00

Slide 16 - Slide