2.3 Organen voor vertering

2.3 Organen voor vertering
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2.3 Organen voor vertering

Slide 1 - Slide

Deze les
  • Herhalen vorige les: 2.2 Het verteringsstelsel
  • Uitleg: 2.3 De organen voor vertering
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Wat betekent verteren?
A
het afbreken van grote voedingsstoffen in kleinere stoffen
B
Het opbouwen tot grote voedingsstoffen
C
het toevoegen van verteringssappen

Slide 3 - Quiz

Hoe heet een voedingsmiddel na de vertering?
A
Verteringssap
B
Verteringsklier
C
Verteringsproduct
D
Verteringsstelsel

Slide 4 - Quiz

Welke voedingsstoffen hoef je niet te verteren?
A
water
B
mineralen
C
vitaminen
D
alle drie de antwoorden zijn juist

Slide 5 - Quiz

Wat is het nut van kauwen?
A
voedingsstoffen opnemen
B
oppervlakte vergroten
C
kaakspieren versterken

Slide 6 - Quiz

6. Hoektanden zijn puntiger dan snijtanden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Waardoor ontstaan de peristaltische bewegingen van de darmen?
A
Lengtespieren
B
Kringspieren
C
Lengte- en kringspieren

Slide 8 - Quiz

Noem zo veel mogelijk organen in het verteringsstelsel

Slide 9 - Mind map

leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je in een afbeelding de delen van het verteringsstelsel benoemen
- kan je de functies en kenmerken van de delen van het verteringsstelsel noemen

Slide 10 - Slide

De organen voor vertering liggen voornamelijk in de romp.

Belangrijke organen voor vertering zijn de slokdarm, de maag, de lever, de dunne darm en de dikke darm.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Slide

Mondholte
De vertering van voedsel begint in de mondholte.

Je hebt in de vorige les gezien dat je met je gebit het voedsel in kleine stukjes verdeeld.


Slide 14 - Slide

Mondholte
Je speekselklieren produceren speeksel (een verteringssap).
Speeksel maakt het inslikken van het voedsel gemakkelijker.

Met je tong duw je het voedsel van de mondholte naar de keelholte. Door te slikken wordt het voedsel in de slokdarm geduwd.


Slide 15 - Slide

Bij het slikken wordt de neusholte afgesloten door de huig en de luchtpijpje met het strotklepje.
Het voedsel kan daardoor alleen de slokdarm in.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Maag
maag
In de wand zitten maagsapklieren die maagsap produceren; maagsap bevat zoutzuur

Slide 18 - Slide

Maag
Kringspieren en lengtespieren in de maagwand zorgen dat je maag altijd in beweging is
Door deze beweging wordt het voedsel goed gemengd met het maagsap

Slide 19 - Slide

Maag
Onder de maag zit het maagportier: een kringspier die de maag afsluit van de twaalfvingerige darm
De maagportier laat telkens maar kleine hoeveelheden voedsel door naar de twaalfvingerige darm.
Hierdoor heeft de maag een functie als tijdelijke opslagplaats voor voedsel.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Twaalfvingerige darm
Via de maagportier komt het voedsel in de twaalfvingerige darm. In de twaalfvingerige darm komen de afvoerbuizen van de lever en de alvleesklier uit.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Gal
Gal is belangrijk voor de vertering van vetten.

Gal verdeelt grote druppels vet in kleinere druppeltjes.

Dit noem je emulgeren.

Slide 24 - Slide

Dunne darm
- bevat darmsapklieren die darmsap produceren
- de darmwand heeft veel darmplooien met darmvlokken (uitstulpingen): oppervlaktevergroting
- in de darmvlokken zitten bloedvaten
- voedingsstoffen kunnen door de darmwand heen naar de bloedvaten
-
ongeveer 5 meter lang

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Darmen
- blinde darm met wormvormig aanhangsel (appendix)
- water wordt uit het voedsel gehaald
- laatste deel: endeldarm met een kringspier (anus)

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Dikke darm
De dikke darm is ongeveer anderhalve meter lang.
In de dikke darm wordt water onttrokken uit de niet verteerde voedselresten. Het water gaat het bloed in.
Hierdoor wordt je ontlasting dikker.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Zelfstandig werken
Lees de tekst bij
- 2.3 (kader, mavo)
-2.4 (basis)
zorgvuldig door

Maak alle opdrachten bij de paragraaf digitaal

Slide 31 - Slide

Afsluiting

Slide 32 - Slide

Welke taak hoort bij welk orgaan? Maak de juiste combinatie
eiwitvertering
koolhydraat-
vertering
galproductie
opname voedingsstoffen

Slide 33 - Drag question

De maagsapklieren
De lever
De speekselklieren
De darmsapklieren
De alvleesklier

Slide 34 - Drag question