Chapter 1 lesson 2 HSX

Chapter 1 lesson 2
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Chapter 1 lesson 2

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:

Opgefrist present simple,bijvoeglijke naamwoorden en woordvolgorde in een zin. 

Slide 2 - Slide

Grammar
The present simple

Slide 3 - Slide

Wanneer?
Wanneer gebruiken we de past simple?

Slide 4 - Slide

We gebruiken de present simple bij:

- feiten,
- gewoontes,
- dingen die we met regelmaat doen.
- This book has a red color. (feit)
- Bart always bites his nails. (gewoonte)
- These kids often play with each other. (regelmatigheid)

Slide 5 - Slide

Signaalwoorden
Vaak staan er in een zin signaalwoorden. Dat zijn woorden die het signaal afgeven dat de zin in de present simple, oftewel in de tegenwoordige tijd staat, 

bijvoorbeeld: always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on Saturdays, in the weekend, during the week.

Slide 6 - Slide

Als je het hebt over gewoontes...
Every day I drink coffee in the morning.
Every day you drink coffee in the morning.
Every day she drinks coffee in the morning.
Every day he drinks coffee in de the morning.
Every day we drink coffee in the morning.
Every day they drink coffee in the morning.
Every day you drink coffee in the morning.

Slide 7 - Slide

Adjectives

Slide 8 - Slide

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden

Slide 9 - Mind map

Slide 10 - Slide

Zoals je weet bestaat er in het Engels een vaste woordvolgorde: wie / doet / wat / waar / wanneer.

 

He - watched - a film - on television - last weekend.

Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 11 - Slide

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 12 - Slide

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij de werkwoorden: to be, look, appear en seem.
  

She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focused on their singing careers.

Slide 13 - Slide

Work
Now do the exercises on pages 22 to 24.

Slide 14 - Slide

Resumerend
De lesdoelen waren:

Opfrissen present simple,bijvoeglijke naamwoorden en woordvolgorde in een zin. 

Slide 15 - Slide

END

Slide 16 - Slide