1.2 De zon als motor: temperatuur

1.2 De zon als motor: temperatuur
1 / 31
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1.2 De zon als motor: temperatuur

Slide 1 - Slide

Sleep de woorden naar het juiste begrip. Welke woorden horen er bij het weer? En welke horen er bij het klimaat? 
Weer
Klimaat
De toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en op een bepaalde plaats.
Het gemiddelde weer in een gebied, berekend over een periode van dertig jaar.
Is een momentopname
Morgen is er vrij veel bewolking en in het noorden en oosten kan in de ochtend plaatselijk een beetje regen vallen. 
Gemiddeld het hele jaar nooit kouder dan 18 graden
Neerslag in alle seizoenen

Slide 2 - Drag question

Welke weerelementen worden er op het weerbericht altijd genoemd?
A
temperatuur, wind, neerslag, luchtdruk en bewolkingsgraad
B
temperatuur, windkracht, neerslag, sneeuw en bewolkingsgraad
C
temperatuur, zonkracht, neerslag, luchtdruk en bewolkingsgraad
D
uv-staling, temperatuur, neerslag, luchtdruk en bewolkingsgraad.

Slide 3 - Quiz

Wat is geen klimaatfactor?
A
Breedteligging
B
Windrichting
C
Luchtdruk
D
Hoogteligging

Slide 4 - Quiz

Wat betekenen de blauwe balkjes in een klimaatgrafiek?
A
De neerslag in mm.
B
De neerslag in liters.
C
De temperatuur in graden Celsius.
D
De temperatuur in meters.

Slide 5 - Quiz

Wat is de algemene regel bij de gesteldheid van het aardoppervlak?
A
Land warmt langzaam op en water snel
B
Land warmt langzaam op en water ook
C
Land warmt snel op en water ook
D
Land warmt snel op en water langzaam

Slide 6 - Quiz

Weer of klimaat? 
Samenvattend:
* weten verschillen tussen weer en klimaat.
* de 5 weer-elementen kennen.
* de 5 klimaat-factoren kennen.
* zonlicht; zichtbaar en uv-straling
* klimaatgrafiek

Slide 7 - Slide

Temperatuur
Temperatuur:
  • thermometer: hiermee meten ze de temperatuur van de lucht op 1,5 meter hoogte.
  • graden Celsius
  • schaduw
  • kaart: isothermen: lijntjes die de temperatuur aangeven

Slide 8 - Slide

Invloed zon op aardoppervlak
De zon verwarmt onze aarde. Zonnestralen vallen op ons aardoppervlak en vervolgens geeft het aardoppervlak warmte aan de lucht. 

Zoninvalshoek & breedteligging zijn  factoren die de temperatuur beïnvloeden:

Slide 9 - Slide

1. Breedteligging
Ook de locatie waar je op de aarde bent, bepaalt de temperatuur. Zo heb je warmere temperaturen zodra je dichter bij de evenaar bent en koudere temperaturen als je verder van de evenaar af bent. Hoe komt dat?

Slide 10 - Slide

Breedteligging

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Geografische breedte = afstand van een plaats tot de evenaar
  • Lage breedte (dicht bij evenaar)
  • Hoge breedte (dicht bij polen)

Slide 13 - Slide

Breedteligging
Hoe hoger de breedte (dus hoe dichter bij de polen) hoe kouder.
Hoe lager de breedte (dus hoe dichter bij de evenaar) hoe warmer.

Loodrecht zonnestralen geven meer warmte dan schuine zonnestralen.
Op hoge breedte is de zoninvalshoek klein.
Op lage breedte is de zoninvalshoek groot.

Slide 14 - Slide

De aarde maakt twee bewegingen:
  • In 24 uur draait de aarde om zijn as:
    gevolg: dag en nacht 
  • In een jaar draait de aarde 
    één keer om de zon: 
    gevolg: seizoenen 

Slide 15 - Slide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Andere invloeden ( naast zoninvalshoek en breedteligging ) op de gemiddelde temperatuur zijn:

1: Hoogteligging en de ligging aan zee.
2: Luchtdeeltjes houden warmte vast, hoe hoger hoe minder luchtdeeltjes.
3: In de zomer is de zee verkoelend en in de winter verwarmend.
4: Warme en koude zeestromen van invloed op de kustgebieden.
Bekijk de volgende video-uitleg per invloed.

Slide 19 - Slide

Hoogteligging 
Regel
Hoe hoger hoe kouder
Als je 1000 meter stijgt wordt het 6 graden Celsius kouder.

Uitleg
Pas wanneer zonnestralen op het aardoppervlak vallen geven ze hun warmte af. Het aardoppervlak wordt daardoor warm en geeft nu zelf warmte af. De dampkring wordt op die manier van onderaf verwarmd.

2. Hoogteligging

Slide 20 - Slide

Hoogteligging

Slide 21 - Slide

Ligging aan zee

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Regel
Wind en zeestromen transporteren warmte vanaf de evenaar en kou vanaf de poolstreken.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Aan het werk:
*Samenvatting en/of mindmap maken van paragraaf 1.2.
* Leerdoelen ( bladzijde: 16 & 17 ) uitschrijven.
* Begrippenlijst maken (zie dikgedrukte woorden en woorden uit de tekst, die je niet kent).
* Neem de lesson-up door en bekijk de video-uitleg.

Slide 26 - Slide

Depressie

Slide 27 - Slide

Herkennen op een kaart?
Lage druk (L, of Minimum):
  • Isobaren dicht op elkaar
  • onder de 1000 HpA
  • Warme lucht met veel wind en neerslag
Hoge druk (H, of maximum)
  • Isobaren ver uit elkaar
  • boven de 1000 HpA
  • Koude lucht, weinig wind en droog (zon)


Slide 28 - Slide

Lagedrukgebied/ minimum
  • Lucht gaat hier altijd omhoog (o.a. omdat het hier vaak warm is)
  • Veel neerslag
  • Depressie
  • Lucht moet altijd aangevuld worden,
    dit komt van gebieden met een hoge luchtdruk (Wind)
  • Liggen Isobaren dicht op elkaar dan is er veel wind!!!

Slide 29 - Slide

Hogedrukgebied/Maximum
  • Hier gaat de lucht weer naar beneden, bewolking verdwijnt. (dus weinig neerslag) Ezelsbruggetje hoog rijmt op droog
  • In de zomer erg warm, in de winter heel erg koud
  • Weinig wind, hoge druk vult lage druk namelijk weer aan.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide