This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Woordjes leren
Slide 1 - Slide
Lesdoel: Woordjes leren; hoe kun je dat aanpakken?
Aan het eind van deze les heb jij de methode gekozen die het best bij je past.
Slide 2 - Slide
Zeven manieren om woordjes te leren:
1. Flitskaartjes (flashcards of keerkaartjes)
2. Woordenlijst opdelen - opschrijven en woorden hardop uitspreken.
3. Labelen.
4. Geheugensteuntjes, ezelsbruggetjes e. d. gebruiken.
5. Het geheugenpaleis
6. Herhalen, herhalen, herhalen
7. WRTS, Quizlet
Slide 3 - Slide
1. Flitskaartjes.
Wat heb je nodig?
Lege kaartjes.
Drie bakjes; bakje 1, bakje 2 en bakje 3.
BELANGRIJK:
Leer elke dag 10 tot 15 minuten maximaal!!!!! Niet langer.
Slide 4 - Slide
Hoe werkt het? DAG 1
Schrijf op de ene kant van je blaadje het woord in het Nederlands en op de andere kant het woord in het Fa, en, Du, Grieks of Latijn.
Leg alle kaartjes in bakje 1.
Ga nu de woordjes leren. Woordjes die je kent, leg je in bakje 3.
Woordjes die je nog niet kent, leg je in bakje 1.
Slide 5 - Slide
DAG 2
Oefen de woorden uit bakje 1 opnieuw.
Verplaats de woorden die je kent naar bakje 2.
Check of je de woordjes die al in bakje 2 lagen nog steeds kent. Zo ja, verplaats die kaartjes naar bakje 3. Zo niet, terug naar bakje 1.
Slide 6 - Slide
DAG 3 en 4.
Check of je de woordjes uit bakje 2 nog steeds kent. Zo ja, verplaats die kaartjes naar bakje 3. Zo niet, terug naar bakje 1.
Leer opnieuw de woordjes uit bakjes 1 en 2.
Slide 7 - Slide
DAG 5
Herhaal nu alle woorden uit bakjes 2 en 3.
Als je het goed gedaan hebt, is bakje 1 nu leeg.
Herhaal het leren uit bakjes 1 en 2 net zo lang tot alle woorden in bakje 3 zitten.
Slide 8 - Slide
2. Woorden hardop uitspreken en meeschrijven!
Feitje:
Als je bij het leren van woorden meerdere zintuigen inschakelt, leer je de woorden sneller en beter.
Hieronder een paar tips:
spreek het woord hardop uit (je gehoor doet mee.)
schrijf het te leren woord met je vinger op je bureaublad.
Slide 9 - Slide
3. Labelen
Stel je moet woorden leren van voorwerpen, meubels, etenswaren of andere zaken die in je huis te vinden zijn. Schrijf de woorden van die voorwerpen of een sticky note in de taal waarin je ze moet leren en plak deze labels op de voorwerpen. Zo zie je ze meerdere keren per dag voorbij komen en leer je ze ongemerkt.
Slide 10 - Slide
4. Leg verbanden met geheugensteuntjes, maak plaatjes in je hoofd of gebruik een ezelsbruggetje, een rijmpje of een liedje.
Voorbeelden:
Malade = ziek
Als je ziek bent pakt MA een pil voor je uit de LADE (ezelsbruggetje)
drown = verdrinken
Slide 11 - Slide
5. Het geheugenpaleis
Slide 12 - Slide
6. Herhalen, herhalen en herhalen
Feitje:
Ons geheugen bevat drie onderdelen:
Werkgeheugen (kan max tussen de 5 en 9 dingen onthouden; boodschappenbriefje)
Kortetermijngeheugen. Als je de avond voor een toets alle woordjes erin stamp, dan ben je na 2 uur al ruim 20% weer vergeten. Na een dag al meer dan 60%.Dan scoor je dus een onvoldoende op de toets)
Langetermijngeheugen. In dit deel van het geheugen worden zaken lang opgeslagen. dat lukt pas als je iets een keer of vijf geleerd hebt.