This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo
Slide 1 - Slide
Nakijken
Paragraaf 9 Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden (p. 256-257): opdracht 1
Slide 2 - Slide
Programma
- Doel: je kunt op de juiste manier met die, deze, dit en dat verwijzen
- Uitleg verwijswoorden, lastige verwijswoorden
- Samen oefenen
- Verder oefenen
Slide 3 - Slide
Verwijswoorden
Wat vind je van de onderstaande tekst?
Jurre ging vandaag naar de tandarts. Bij de tandarts vroeg de assistente aan Jurre of Jurre zijn tanden goed gepoetst had. Jurre zei tegen de assistente dat Jurre zijn tanden goed had gepoetst. De assistente gaf Jurre een complimentje en vroeg vervolgens of Jurre gaatjes heeft. Jurre zei tegen de assistente dat Jurre geen gaatjes denkt te hebben.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Verwijswoorden
Slide 6 - Slide
Verwijswoorden
Slide 7 - Slide
Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden. Waar verwijst 'haar' naar?
Slide 8 - Open question
Het eerste elftal behaalde gisteren zijn derde overwinning op een rij. Waar verwijst 'zijn' naar?
Slide 9 - Open question
Als je oud meubilair kwijt wil, moet je het op straat zetten. Waar verwijst 'het' naar?
Slide 10 - Open question
Het team heeft ___ tactiek gewijzigd.
A
haar
B
zijn
Slide 11 - Quiz
Het meisje ___ ons hielp ken ik nog van vroeger.
A
die
B
dat
Slide 12 - Quiz
Als je een product koopt en ___ gaat stuk, heb je recht op garantie.
A
hij
B
zij
C
het
D
hun
Slide 13 - Quiz
Maken
Opdracht 1 tot en met 4 (p. 235)
Let op: begin met opdracht 2 en maak pas daarna opdracht 1!